3.1 - 3.3 Energiebalans Flashcards

1
Q

Wat is de energiebalans?

A

De verhouding tussen energie-inname (voedsel) en energieverbruik (BMR, TEF en activiteit).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat gebeurt er bij een positieve energiebalans?

A

Gewichtstoename, omdat het lichaam energie opslaat als vet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat gebeurt er bij een negatieve energiebalans?

A

Gewichtsverlies, omdat het lichaam vetvoorraden gebruikt voor energie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke macronutriënten leveren energie en hoeveel?

A

Koolhydraten: 4 kcal/g (17 kJ).
Vetten: 9 kcal/g (38 kJ).
Eiwitten: 4 kcal/g (17 kJ).
Alcohol: 7 kcal/g (29 kJ).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe bereken je het energiepercentage (En%) van een macronutriënt?

A

Deel de calorieën van het macronutriënt door de totale calorie-inname en vermenigvuldig met 100%.

Voorbeeld:

Intake: 3000 kcal, waarvan 375 g koolhydraten.
1 g koolhydraat = 4 kcal → 375 g × 4 = 1500 kcal.
En% = (1500 / 3000) × 100 = 50%.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is het basaal metabolisme (BMR)?

A

De minimale energie die nodig is voor vitale lichaamsfuncties in rust, zoals ademhaling, hartslag en celherstel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het verschil tussen BMR en RMR?

A

RMR (Resting Metabolic Rate) is vergelijkbaar met BMR, maar wordt onder minder strikte omstandigheden gemeten en is meestal 10% hoger dan BMR.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is SMR en hoe verschilt het van BMR?

A

SMR (Sleeping Metabolic Rate) is het energieverbruik tijdens de slaap en is gemiddeld 5% lager dan BMR.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke factoren beïnvloeden BMR?

A

Spiermassa (meer spiermassa = hogere BMR).
Leeftijd (BMR daalt met de jaren door spierverlies).
Geslacht (mannen hebben meestal een hogere BMR).
Temperatuur (koude verhoogt BMR).
Stress & ziekte (kunnen BMR verhogen).
Zwangerschap & groei (verhogen BMR).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke methode wordt gebruikt om BMR direct te meten?

A

Directe calorimetrie (meten van warmteproductie).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe wordt BMR indirect gemeten?

A

Indirecte calorimetrie meet het zuurstof- en koolstofdioxideverbruik.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is TDEE en hoe wordt het berekend?

A

TDEE (Total Daily Energy Expenditure) = BMR × PAL.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is PAL en hoe wordt het gebruikt?

A

PAL (Physical Activity Level) is een factor die de mate van fysieke activiteit aangeeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoeveel procent van TDEE komt gemiddeld uit BMR bij een niet-actieve persoon?

A

65% van het totale energieverbruik.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de gemiddelde TDEE van een actieve vs. niet-actieve persoon?

A

Actief persoon: 5000 kcal/dag (BMR = 1625 kcal, 32,5% van TDEE).
Niet-actief persoon: 2500 kcal/dag (BMR = 1625 kcal, 65% van TDEE).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is TEF en hoe groot is het aandeel in TDEE?

A

TEF = energieverbruik voor vertering en opname van voedsel, gemiddeld 10% van TDEE.

17
Q

Welke macronutriënten hebben het hoogste thermisch effect?

A

Eiwitten: 25% TEF.
Koolhydraten: 10% TEF.
Vetten: 5% TEF.

18
Q

Wat is het verschil tussen directe en indirecte calorimetrie?

A

Directe calorimetrie meet de warmteproductie van het lichaam.
Indirecte calorimetrie meet het zuurstofverbruik en CO₂-productie.

19
Q

Wat betekent een RQ van 0.7?

A

Het lichaam gebruikt vetten als primaire energiebron.

20
Q

Wat betekent een RQ van 1.0?

A

Het lichaam gebruikt koolhydraten als primaire energiebron.

21
Q

Wat betekent een RQ van 0.85?

A

Een mix van vet- en koolhydraatverbranding.

22
Q

Waarom heeft een goedgetraind persoon een lagere RQ bij dezelfde inspanning?

A

Meer vetverbranding, waardoor glycogeen wordt gespaard.

23
Q

Wat is de Coopertest?

A

Een 12-minuten looptest om het uithoudingsvermogen en VO2max te schatten.

24
Q

Wat is VO2max en waarom is het belangrijk?

A

De maximale hoeveelheid zuurstof die het lichaam kan gebruiken tijdens inspanning. Hogere VO2max = betere aerobe capaciteit.

25
Q

Hoe beïnvloedt training VO2max?

A

Verhoogt capillarisatie (meer bloedvaten rond spieren).
Meer mitochondriën (betere aerobe ATP-productie).
Groter slagvolume (efficiënter hart).

26
Q

Welke formules worden gebruikt om BMR te schatten?

A

Harris & Benedict (ziekenhuisgebruik).
Schofield (voor kinderen).
WHO (algemeen gebruik).
Mifflin-St Jeor (voor overgewicht).
Cunningham (voor sporters).