1C1 week 3 HC 8 Problemen in nutriënten afbraak en transport Flashcards

1
Q

Wat zijn kenmerken van een SGLT1 mutatie?

A
  • Malabsorptie glucose en galactose
  • Autosomaal recessief
  • Diarree en dehydratie vanaf geboorte
  • Geen glucosurie door SGLT2 in nier
  • Fructose dieet als behandeling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn kenmerken van cystinurie?

A
  • Mutatie in transporter voor basische aminozuren en cysteïne
  • Weinig problemen door compensatie PepT1
  • Cysteïne stenen door meer cysteïne in de urine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn kenmerken van osmotische diarree?

A
  • Darminhoud trekt water aan
  • Fecale osmotische gap > 100 mosmol/kg
  • Verdwijnt na 24 uur vasten
  • Komt door malabsorptie of laxantia misbruik
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn kenmerken van secretoire diarree?

A
  • Extra secretie van water
  • Fecale osmostische gap < 50 mosmol/kg
  • Door microbiële en virale enterotoxines, tumoren, galzouten of diabetes
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe bereken je de fecale osmotische gap?

A

290 - 2 (Na + K)

-> 290 = serum/faeces osmolariteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoeveel water wordt er per dag geproduceerd en uitgescheiden?

A

2 L drinken, 7 liter productie -> 200 ml uitgescheiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe komt NaCl van de crypt naar de villus?

A
  1. CFTR transporteert Cl naar buiten
  2. Paracellulaire transport Na en H20
    - > iso osmotisch
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat gebeurt er in de villus met NaCl?

A
  1. NHE3 wisselt Na tegen H
  2. DRA wisselt Cl tegen HCO3
  3. AE2 geeft NaCl af aan lumen, H20 gaat mee
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welk effect heeft cAMP op de crypte en villus?

A

Stimuleert CFTR in crypte (secretie), remt NHE3 in villus (reabsorptie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is het probleem bij cystische fibrose?

A

CFTR kanaal is defect, waardoor er geen NaCl en water secretie plaatsvindt in crypte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat gebeurt er bij congenitale chloridorroe (CLD)?

A
  • DRA is defect, waardoor er geen opname van Cl en dus Na en H20 in villus plaatsvindt
  • > systemische alkalose, Cl en H+ in faeces
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Via welke second messenger veroorzaken de verschillende bacteriën diarree?

A
  • E-coli: cGMP
  • Rotavirus: Calcium door NSP4
  • Cholera: cAMP
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe zorgt cholera voor diarree?

A

Cholerae bacterie geeft cholera toxine af -> cAMP verhoging -> activatie CFTR -> per uur verlies van 1L zout en water

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe wordt cholera behandeld?

A
  • Infuusvloeistof geven tegen dehydratie
  • Bacterie flushen: turnover 3-4 dagen
  • Verdere besmetting voorkomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe werkt orale dehydratie therapie (ORS)?

A

Oplossing van zout en glucose in water geven

  • Stimulatie NaCl opname door glucose (SGLT1)
  • Bicarbonaat geven tegen acidose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wanneer wordt de diagnose diarree gesteld?

A

Meer dan drie maal per dag ontlasting of meer dan 200 gr ontlasting

17
Q

Wat is het gevolg van galzout malobsorptie?

A

Secretoire diarree: Verhoging cAMP -> Cl uitscheiding

18
Q

Welke anti-diarretica zijn er?

A

Somatostatine, octreotide, clonidine (a2 antagonist) en indomethacine (PGE remmer)

19
Q

Wat doen opiaten?

A

Verminderen darmmotiliteit en verlengen zo de passagetijd -> betere vertering

20
Q

Welke mutatie komt het meest voor bij CF?

A

Delta F508

  • Phe deletie leidt tot verkeerde eiwitvouwing (klasse II)
  • Afbraak door quality control systeem
21
Q

Wat zijn gevolgen van CF?

A

Longontsteking, pancreasfibrose, levercirrose, zout zweet, darmobstructie en mannelijke infertiliteit

22
Q

Welke problemen hebben CF kinderen vaak bij de geboorte?

A

Meconium ileus (10-15%) en pancreasfibrose exocriene deel (80-90%)

23
Q

Wat is de prevalentie van CF?

A

1/30 drager, 1/3600 CF patiënt

24
Q

Wat is het voordeel van heterozygote CF dragers?

A

Minder gevoelig voor diarreeziekten

25
Q

Welke medicijnen worden gegeven bij CF?

A
  • Creon: pancreasenzymen
  • Orkamby: corrector en potentiator (bij klasse II mutatie)
  • Kalydeco: potentiator (bij klasse III mutatie)
26
Q

Waaruit bestaat een zweetklier?

A
  • Secretoire coil met CaCC, H2O permeabel

- Absorptieve duct met EnaC en CFTR, H2O impermeabel

27
Q

Wat wordt er gegeven voor de zweettest?

A

Acetylcholine (pilocarpine)

28
Q

Hoe ontstaat de variatie tussen CF patiënten?

A
  • Verschil in quality control system
  • Verschillende expressies compensentoire Cl-kanalen
  • Verschil in voedingstoestand
  • Contact met pseudomonas aeruginosa
  • Effectiviteit vd afweer
  • Tijdstip diagnose/start therapie
  • Therapie trouw
29
Q

Wat zijn gevaren van meconium ileus?

A

Perforaties, volvulus en pseudocyste

30
Q

Hoe heet ernstige obstipatie in het latere leven?

A

Distal intestinal obstructive syndroom (DIOS)

31
Q

Wat is de behandeling bij obstipatie?

A
  • Laxeermiddelen (macrogol, lactulose)
  • Vezelrijke voeding en veel drinken
  • Beweging
  • Therapie herinstellen en eventueel maagzuurremmers toevoegen
32
Q

Waardoor wordt de voedingstoestand bepaald?

A

Intake, opname en verbruik

33
Q

Wat is de gemiddelde overleving met CF?

A

40 jaar