zenuwstelsel 1 Flashcards

1
Q

wat is homeostase

A

behoud stabiel inwendig milieu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat is er nodig om homeostase te behouden

A

Coördinatie van alle andere lichaamsstelsels

Het zenuwstelsel en hormoonstelsel spelen hierin een centrale rol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat zijn de kenmerken van het hormoonstelsel

A

Hormonen
Langzaam
Langdurig effect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat zijn de kenmerken van het zenuwstelsel

A

Elektrische signalen
Snel
Kortdurig effect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat is de anatomische indeling van het zenuwstelsel

A

Centraal zenuwstelsel (CZS)
- 98%
- Hersenen en ruggenmerg
Perifeer zenuwstelsel (PZS)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat doet zenuwweefsel

A

geleidt elektrische impulsen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is een neuron

A
  • Pirkkelgeleiding: communicatie met andere neuronen of cellen
  • Langste cel v.h. lichaam
  • Geen centriolen -> geen celdeling -> beperkt regeneratief vermogen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

hoe werkt een neuron

A

membraanprikkeling zorgt voor actiepotentiaal (elektrische impuls), AP gaat via axon naar synapsknoppen, communiceert zo met andere cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is een neuroglia

A
  • Talrijker
  • Ondersteunen neuronen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat zijn de soorten neuronen als deze ingedeeld worden naar vorm?

A

multipolair
unipolair
bipolair

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is een multipolaire neuron

A

a. Motorische neuronen
b. Hebben meerdere dendrieten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat is een unipolaire neuron

A

a. Sensibele neuronen
b. Cellichaam aan 1 zijde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is een bipolaire neuron

A

a. In speciale zintuigen (zeldzaam)
b. Cellichaam tussenin dendriet en axon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat zijn de neuronen als je deze indeeld volgens functie

A

sensibele neuronen
motorische neuronen
schakelneuronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat zijn sensibele neuronen

A
  • Rond 10 miljoen
  • Afferent gedeelte perifeer zenuwstelsel
    o Ontvangen informatie van zintuigcellen, geven deze door naar CZS
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat is CZS

A

centrale zenuwstelsel

17
Q

wat is PZS

A

perifere zenuwstelsel

18
Q

welke soort informatie ontvangen sensibele neuronen

A

 Externe info (somatische zintuigen vb. zien, horen)
 Interne info (viscerale zintuigen vb. activiteit spijsvertering)

19
Q

wat zijn motorische neuronen ligging, etc

A
  • Half miljoen
  • Efferent gedeelte PSZ
    o Geleiden impulsen vanuit CSZ naar andere weefsels/organen
    o Perifere doelcellen: effectoren
20
Q

wat zijn de doelen van de motorische neuronen

A

 Somatisch zenuwstelsel: skeletspieren
 Autonoom zenuwstelsel: hartspier, gladde spieren, klieren

21
Q

wat zijn schakelneuronen

A
  • 20 miljard
  • CSZ (hersenen en ruggenmerg)
  • Verbinden neuronen met elkaar
    o Doorschakelen sensorische informatie
    o Coördinatie motorische activiteit
22
Q

andere naam schakelneuronen

A

associatieneuronen

23
Q

wat is het verloop van een prikkel doorheen het zenuwstelsel (ingedeeld volgens functie)

A
  1. Receptoren in somatische of viscerale zintuigen vangen prikkel op
  2. Afferente deel (sensibele neuronen) brengt informatie naar centraal zenuwstelsel
  3. Centraal zenuwstelsel verwerkt prikkel
  4. Efferente deel (motorische neuronen) brengt opdracht uit CSZ naar PZS
  5. Somatisch zenuwstelsel (skeletspier) of autonoom zenuwstelsel krijgt prikkel
    a. In autonoom: parasympatisch of synpatisch zenuwstelsel geactiveert
24
Q

wat zijn de neuroglia in het CZS

A

astrocyten
oligodendrocyten
microgliacellen
ependymcellen

25
Q

wat zijn astrocyten

A

o Handhaven bloed-hersenbarrière
 Voorkomen dat er gevaarlijke stoffen in geraken
o Structureel raamwerk voor neuronen

26
Q

wat zijn Oligodendrocyten

A

Myelinisatie van axonen

Elektrische isolatie zorgt voor snelle geleiding actiepotentialen

Uitlopers vanuit cell die myeleniseren

zitten in Witte stof: gemyeliniseerde axonen

27
Q

wat zijn/doen microgliacellen

A

o Fagocytose celfragmenten/ziekteverwekkers (afweerfunctie)

28
Q

wat doen ependymcellen

A

o Bekleden centrale kanaal ruggenmerg en hersenventrikels

29
Q

wat zit er in grijze stof en waar is deze te vinden

A

cellichamen

  • Neurale cortex: bedekking hersenoppervlak
  • Kernen: dieper gelegen, verzameling neuronen gemeenschappelijke functie
30
Q

waar zit witte stof

A
  • Banen (axonen in hersenen)
  • Kolommen (axonen in ruggenmerg)