spierstelsel 3 Flashcards

1
Q

wat is spierspanning

A

trekkracht veroorzaakt door spiercellen die contraheren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

door welke 2 factoren wordt mate van trakkracht bepaald

A
  1. frequentie van zenuwprikkeling (actiepotentialen)
  2. aantal actieve spiervezels (rekrutering)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is een eenvoudige spiercontractie

A

a. Cyclus van prikkeling
b. Niet effectief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is summatie

A

a. Herhaalde prikkelingen (voordat er volledige ontspanning is)
b. Spiercontracties worden krachtiger door toevoegen enkelvoudige spiercontracties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat is onvolledige tetanus

A

a. Toename stimulusfrequentie (voor volledige ontspanning)
b. Verdere opbouw spanning (korte ontspanningsfases)
c. Normale spiercontracties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat is volledige tetanus

A

a. Voortdurende spanning (geen ontspanningsfase)
b. Prikkels snel achter elkaar
c. Maximale trekkracht (beperkte tijd)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is een motorische eenheid

A

motorisch neuron én alle spiercellen die ze aanstuurt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

waarom zitten motorische eenheden verspreidt in de spier

A

voor gelijkmatige trekkracht in zelfde richting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat zorgt voor de verfijnde aansturing van een motorische eenheid

A

minder spieren per neuron

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat gebeurt er als een spier tijdelijk inactief is

A

afbraak contractiele eiwitten

kan hersteld worden door bv oefeningen (fysiotherapie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat als een spier langdurig inactief is

A

spiervezels worden vervangen door bindweefsel

irreversibel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat is rekrutering

A

activering van meer motorische eenheden om spierspanning verhogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat gebeurt er tijdens kort en krachtige rekrutering

A

alle motorische eenheden worden gebruikt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat gebeurt er tijdens langdurige rekrutering

A

afwisselen motorische eenheden worden gebruikt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat is spiertonus

A

rustspanning in skeletspier

Spier heeft beperkte spontane activiteit van neuron

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

waarvoor zorgt spiertonus

A

Niet sterk genoeg voor contractie maar helpt met stevigheid spier

Zorgt voor stabilisatie beenderen/gewrichten + lichaamshouding

Voorkomen van spieratrofie

17
Q

wat zijn de soorten spiercontracties

A

isotone spiercontracties

isometrische spiercontracties

18
Q

wat zijn isotone spiercontracties

A

o Constante spierspanning maar wisselende spierlengte
o Optillen zware doos, wandelen, lopen

19
Q

wat zijn isometrische contracties

A

o Constante spierlengte maar wisselende spierspanning
o Zware doos vasthouden, duwen tegen een dichte deur

20
Q

wat zorgt voor spierrelaxatie

A

o Elastische krachten van weefsels
o Contractie van tegengesteld werkende spieren
o Effect van zwaartekracht

21
Q

waardoor ontstaat spiervermoeidheid

A
  • Lage PH door ophoping melkzuur (sprinters)
  • Weinig ATP (lange afstandslopers)
22
Q

wat is de herstelfase

A

nodige tijd om naar oorspronkelijk energieniveau terug te keren

23
Q

wat is zuurstofschuld

A

extra zuurstof die tijdens de herstelfase nodig is om het normale niveau van vóór de inspanning te herstellen

  • Sneller/dieper ademhalen (hijgen)
24
Q

wat zijn de factoren die spierprestaties bepalen

A

type skeltspiervezels en lichaamelijke conditie

25
Q

wat zijn de types skeletspiervezels

A

trage vezels (rode spieren)
snelle vezels (witte spieren)

26
Q

wat zijn de kenmerken van trage vezels/ rode spieren

A

a. Kleine diameter, veel bloedvaten (voor O2), veel myoglobine (opslaan O2), veel mitochondriën

b. Trage maar langdurige contracties

27
Q

wat zijn kenmerken van snelle vezels/ witte spieren

A

a. Grote diameter, veel myofibrillen, veel glycogeen, weinig mitochondiën
b. Krachtige korte contracties

28
Q

wat zijn de soorten uithoudingsvermogens bij lichaamelijke conditie

A
  • Anaeroob uithoudingsvermogen
  • Aeroob uithoudingsvermogen
29
Q

wat is Anaeroob uithoudingsvermogen

A

Tijd waarin een spier kan samentrekken onder anaerobe omstandigheden (zonder O2)

snelle/witte spiervezels

korte afstanden lopen/zwemmen, hoogspringen, gewichtheffen

30
Q

wat is Aeroob uithoudingsvermogen

A

o Tijd waarin een spier kan samentrekken onder aerobe omstandigheden (met O2)

o Trage/rode spiervezels
Vb lange afstanden lopen/zwemmen

31
Q

wat doet training

A

hypertrofie = toename in diameter van spiervezels