woordenschat kapiteil 2 duits - ned Flashcards
die Eisbahn
de ijs-/schaatsbaan
die Ausrüstung
de uitrusting, de benodigdheden, de bal
der Fuβballschuh (e)
de voetbalschoen
der Ball (¨e)
de ball
der Schläger
het racket, de stick
das Rennrad
de racefiets
der Rennwagen (-)
de raceauto
das Lenkrad
het stuur
das Steuer
het stuur
das Trikot
het shirt, het truitje
der Schlitten
de slee
der Schlittschuh (e)
de schaats
der Ski (er)
de ski
der Helm (e)
de helm
der Boxhandschuh (e)
de bokshandschoen
der Sattel
het zadel
die Schwimmhose
de zwembroek
der Badeanzug
het badpak
das Sprungbrett
de springplank
das Surfbrett
de surfplank
das Segelboot (e)
de zeilboot
das Tor (e)
het doelpunt
der Torwart
de doelman
der Verteidiger
de verdediger
der Mittelfeldspieler (-)
de middenveldspeler
der Stürmer (-)
aanvaller
der Ersatzspieler (-)
de invaller
der Schiedsrichter (-)
de scheidsrechter
die Pfeife (n)
het fluitje
der Linienrichter
de grensrechter
