akkusativ und nominativ Flashcards

1
Q

bij welke dingen nominatief?

A
  • onderwerp
  • gezegde (zinsdeel na ww sein en werden)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wanneer akkusatief

A
  • lijdend voorwerp
  • na “es gibt”
  • na “fragen” en “bitten”
    Tijddbepaling zonder voorzetsel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wanneer akkusatief

A
  • lijdend voorwerp
  • na “es gibt”
  • na “fragen” en “bitten”
  • tijdsbepaling zonder voorzetsel
  • na sommige voorzetsels
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

voorzetsels bij akkusativ

A
  • bis
  • durch
  • für
  • gegen
  • ohne
  • um
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

voorbeeld tijdsbepaling zonder voorzetsel

A

jeden Tag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly