akkusativ und nominativ Flashcards
1
Q
bij welke dingen nominatief?
A
- onderwerp
- gezegde (zinsdeel na ww sein en werden)
2
Q
wanneer akkusatief
A
- lijdend voorwerp
- na “es gibt”
- na “fragen” en “bitten”
Tijddbepaling zonder voorzetsel
3
Q
wanneer akkusatief
A
- lijdend voorwerp
- na “es gibt”
- na “fragen” en “bitten”
- tijdsbepaling zonder voorzetsel
- na sommige voorzetsels
4
Q
voorzetsels bij akkusativ
A
- bis
- durch
- für
- gegen
- ohne
- um
5
Q
voorbeeld tijdsbepaling zonder voorzetsel
A
jeden Tag