Week 9 Flashcards
in ene kleine kring (iedereen leeft op de zelfde manier, zelfde gewoontes)
en vase clos
de overlast/hinder
la nuisance
de troeven (avantages/moyen pour réussir)
les atouts
gelijk/gelijkaardig
semblable
een jurk gelijk aan de jouwe
une robe semblable à la tienne
wonen/verblijven
résider
Uitvoeren
mettre en oeuvre
overschrijden/passeren
dépasser
een grens overschrijden
dépasser une limite
Een auto passeren
Dépasser une voiture
het met iemand kunnen vinden
s’entendre avec
goed voorzien (bereikbaarheid en openbaarvervoer)
bien desservi
Afspreken/overeenkomen
s’entendre sur
Het zolderkamertje
la mansarde
de benadeling
la préjudice
nadelig/bezwarend
préjudiciable
de voedselvoorziening
le ravitaillement
een nepvriend
Un faux ami
Une fausse amie
het tekort
la pénurie
de slavernij
l’esclavage(m.)
lui/gemakzuchtig (werkt liever niet)
paresseux
Paresseuse
de kastanje
la châtaigne
kaal
chauve
het washandje
le gant de toilette
een leiding
un tuyau
een schuimbad
un bain moussant
Er is een tegelvloer
Il y a du carrelage
Er is een vast tapijt/kamerbreed tapijt
Il y a de la moquette
een vitrage (laten daglicht door maar geen inkijk)
des violages
de luiken
des volets
de rolluiken/ de lamellen
les stores
een schilderij/jas ophangen
accrocher un tableau/manteau
op de vensterbank
op de vensterbanken
sur le rebord de la fenêtre
sur le rebord des fenêtres
een toren/ een torenflat
un tour
een huurcontract
un bail
de kosten
les charges
een groot salon
un vaste salon
een aangrenzende keuken
une cuisine adjacente
ontspannen/relaxed zijn
être détendu(e)
een uitklapbaar bed
un clic-clac
ontspannen
détendre
een voorraadkast
un placard
de schoonmaakmiddelen (ook afwasblokjes)
des produits d’entretien
de droge voedingsmiddelen
les aliments sec
de gasketel
la chaudière à gaz
de verhuurder
le bailleur
het behoud/onderhoud
le maintien
kapot
défecteux
défecteuse
buiten gebruik zijn
être hors d’usage
de offerte
le devis
aanmanen tot
mettre en demeure