week 12 Flashcards
een gezellige sfeer
une atmosphère conviviale
gezellig/gastronomisch
conviviale
buitensluiten/verstoten/opzij geschoven
mettre au placard
een vreedzaam/vriendschappelijke scheiding
un divorce à l’amiable
voor het geval/just in case
au cas où
failliet zijn (uitdrukking met sleutel)
mettre la clé sous la porte
een kakkerlak (twee mogelijkheden)
une blatte/un cafard
bijstaan/steunen
épauler
de kleine deserties bij koffie
des mignardises
een verrukking
un ravissement
overgelukkige zijn
être ravi
beginnen met koken
se mettre aux fourneaux
niets op aan te merken/ rien à dire de plus
rien à redire
een goede kok
un bon cuistot
adjectief –> mist zout/ afkruiding
fade
een boxershort
un caleçon
blijken
s’avérer
druk zijn/super druk
être débordé
ik zal er geen voet meer binnen zetten
je n’y remettrai plus les pieds