week 12 Flashcards

1
Q

een gezellige sfeer

A

une atmosphère conviviale

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

gezellig/gastronomisch

A

conviviale

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

buitensluiten/verstoten/opzij geschoven

A

mettre au placard

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

een vreedzaam/vriendschappelijke scheiding

A

un divorce à l’amiable

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

voor het geval/just in case

A

au cas où

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

failliet zijn (uitdrukking met sleutel)

A

mettre la clé sous la porte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

een kakkerlak (twee mogelijkheden)

A

une blatte/un cafard

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

bijstaan/steunen

A

épauler

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

de kleine deserties bij koffie

A

des mignardises

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

een verrukking

A

un ravissement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

overgelukkige zijn

A

être ravi

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

beginnen met koken

A

se mettre aux fourneaux

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

niets op aan te merken/ rien à dire de plus

A

rien à redire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

een goede kok

A

un bon cuistot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

adjectief –> mist zout/ afkruiding

A

fade

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

een boxershort

A

un caleçon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

blijken

A

s’avérer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

druk zijn/super druk

A

être débordé

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

ik zal er geen voet meer binnen zetten

A

je n’y remettrai plus les pieds

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

nooit vertoond/gloednieuw

A

inédite

21
Q

in het donker

A

dans l’obscurité

22
Q

verzot zijn

A

c’était à tomber par terre

23
Q

dat is rotzooi/smerig spul

A

c’est de la piquette

24
Q

niet bijzonder

A

c’est pas transcendant

25
Q

huisgemaakt

A

fait-maison

26
Q

het was verbazingwekkend/wauw

A

j’ai été bluffé

27
Q

het is geweldig/heerlijk

A

c’est succulent

28
Q

de chef heeft me overdonderd

A

le chef m’a épaté(e)

29
Q

ongelooflijk, ik kan het niet geloven

A

je n’en reviens pas

30
Q

boven mijn verwachtingen

A

c’était au-delà de mes attentes

31
Q

te wensen overlaten

A

laisser à désir

32
Q

gehaast zijn

A

être bâclé(e)

33
Q

een gehaast werk

A

un travail bâclé

34
Q

de keuken was gehaast

A

la cuisine était bâclée

35
Q

dat deed me twijfelen

A

ça me laisse dubitatif(ve)

36
Q

een bevlieging/opwelling (van de media)

A

un engouement (médiatique)

37
Q

uit de lucht gevallen zijn (negatief)

A

être tombé(e) de haut

38
Q

zich op iets verheugen

A

se faire une fête de + inf

39
Q

goed gekruid zijn (vb een salade)

A

être bien assaisonnée

40
Q

smaakloos

A

insipide

41
Q

de steak is taai als een schoenzool

A

le steak est dur comme la semelle

42
Q

het heeft veel smaak/ het is kruidig

A

c’est bien relevée

43
Q

de knapperige frietjes

A

les frites croustillantes

44
Q

het is uitstekend

A

c’est fameux

45
Q

walgelijk/vies (iets te straf/teveel suiker)

A

écoeurant

46
Q

een zachte witte wijn

A

un vin blanc moelleux

47
Q

de wijn in een karaf

A

des vins en pichet

48
Q

een karaf wijn

A

un pichet de vin