Week 10 Flashcards
het was heel raar
c’était chelou
vreemd (adj)
chelou
loodrecht
perpendiculair(e)
opbouwen
bâtir
officieel openen (van een middelbare school)
inaugurer (un lycée)
de populier
le peuplier
waakzaam (adj)
vigilant(e)
het mechanisme/ de inrichting
le dispositif
strijden (tegen)/ worstelen
lutter (contre)
de verklikking
la délation
(zijn buurman) aangeven
dénoncer (son voisin)
getintel in zijn benen voelen / slapende benen hebben
avoir des fourmis dans les jambes
kooplustig/verkwistend zijn
être dépensier/cigale
gierig zijn
être économise/fourmi
uitlenen
prêter
lenen (van iemand)
emprunter
een veiling
une vente aux enchères
een fooi
un pourboire
de gewoonte
la coutume
contant betalen
payer en espèces
Big spender
madame/monsieur le dépensier
is dat de gewoonte bij jullie?
est-ce la coutume chez vous?
onzinnige/dwaze dingen zeggen
dire des inepties
kinderachtig
puérile
een levensvatbaar project/kind
un projet/enfant viable
afbreken
démolir
de rijweg/wegdek
une chaussée
(huis) inrichten/meubileren/indelen
aménager
herstellen/vaststellen
rétablir
zijn werktijden beter indelen
aménager ses horaires de travail
de agglomeratie, stedengroep, bebouwdekom
l’agglomération
een nonsens/dwaasheid
une ineptie
de smerigheid
la saleté
verwaarloosd zijn
être négligé
de schuifdeuren
des portes coulissantes
elegant/behaagziek
coquet(te)
een klein appartement
un appartement coquet
een badkamer met douche
une salle de douche (sdd)
een badkamer
une salle de bain (sdb)
Ik ga geen politieman nemen! (Seks) (Familier)
Je vais pas me taper un flic
een one-nightstand
un coup d’un soir
een joint
un bédo/un pétard
ze heeft het heel goed naar haar zin.
elle s’éclate