week 11 Flashcards

1
Q

een metselaar

A

un maçon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

een slappe lach hebben

A

avoir un fou-rire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

een magazijn

A

un entrepot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

de gretigheid

A

la cupidité

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

onrechtvaardigheid

A

inique

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

beslag leggen op

A

s’accaparer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

vijandig/afkerig van

A

hostile

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

de doodstrijd

A

l’agonie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

op sterven liggen

A

être à l’agonie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

een veld

A

un champs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

een eindexamen

A

un bac + 3 (un licence)

un bac + 5 (un master)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

zich ontplooien/ontkiemen

A

s’épanouir

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

gierig zijn

A

être radin/rat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

de monopolie hebben

A

avoir le monopolie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

hij neemt constant het woord

A

il monopolise la parole

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

in zijn levensonderhoud voorzien

A

subvenir à ses besoins

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

op korte/lang termijn

A

à court/long terme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

een toespraak houden

A

faire un discours

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

uitstekend zijn

A

être au beau fixe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

verzamelen

A

rassembler

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

verscheurend/meedogenloos/vreselijk sterk

A

féroce

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

een verscheurend dier

A

un animal féroce

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

een meedogenloze leraar

A

un professeur féroce

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

vreselijk sterke zin hebben om iets te doen

A

avoir une féroce envie de faire ···

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

De betrekkingen tussen de Europese Unie en Chili zijn op dit moment uitstekend.

A

Les relations entre l’Union européenne et le Chili sont au beau fixe.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

doelen bereiken

A

atteindre des objectifs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

werknemers aanwerven/in dienst nemen

A

embaucher

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

documenten typen op de computer

A

taper des documents sur l’ordinateur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

het kopiermachine

A

la photocopieuse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

een fotokopie maken

A

faire un photocopie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

de papieren aan elkaar bevestigen door paperclips

A

attacher des papiers par de trombones

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

een afspraak noteren in de agenda

A

noter un rendez-vous sur l’agenda

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

een memo weergeven op een prikbord/mededelingsbord

A

afficher une note de service sur le tableau d’affichage

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Het lukt me niet om haar te bereiken op haar gsm

A

‘e n’arrive pas à la joindre sur son téléphone mobile

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

de e-mail

A

un courrier (électronique)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

de agenda aanpassen van de volgende bijeenkomst

A

modifier l’ordre du jour de la prochaine réunion

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

plakband

A

du scotch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

documenten in een (dossier)map doen

A

mettre des documents dans une chemise

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

een vakkenkast (endroit où l’on range des choses)

A

un casier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

een flessenrek

A

un casier à bouteilles

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

een schaar

A

des ciseaux

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

het nietmachine

A

la agrafeuse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

de markeerstift

A

le surligneur

44
Q

een nietje

A

une agrafe

45
Q

een job bekleden als handelsingenieur

A

occuper un poste d’ingénieur commercial

46
Q

een promotie krijgen

A

obtenir une promotion

47
Q

een team besturen/leiding geven

A

gérer une équipe

48
Q

op ziekteverlof zijn door overwerktheid

A

être en congé de maladie pour cause de surmenage

49
Q

werkloos zijn

A

être au chômage

50
Q

de KMO

A

la PME (petite et moyenne entreprise

51
Q

het bedrijf ging failliet

A

l’entreprise a fait faillite

52
Q

interimwerk doen

A

faire de l’intérim

53
Q

op zwangerschapsverlof zijn

A

être en congé de maternité

54
Q

een invalbaan (tijdelijk)

A

un travail intérimaire

55
Q

de interim-arbeider

A

le intérimaire

56
Q

voltijds in dienst nemen

A

engager/embaucher à plein-temps

57
Q

5O jobs schrappen

A

supprimer 50 emplois

58
Q

reageren op een jobaanbieding

A

répondre à une offre d’emploi

59
Q

het sollicitatiegesprek

A

l’entretien d’embauche

60
Q

een contract van onbepaalde duur voortellen aan de kandidaat

A

proposer au candidat un contrat de travail à durée indéterminée

61
Q

terugbetalen van de reiskosten

A

rembourser des frais de déplacament

62
Q

de firma ging failliet

A

la boîte a coulé

63
Q

aan iemand een tip geven

A

donner un tuyau à quelqu’un

64
Q

de directeur personeelszaken

A

le directeur des resources humaines

65
Q

ik kom aan op mijn bureau om 9uur

A

j’arrive au bureau à 9h

66
Q

ik ben op mijn bureau

A

je suis dans mon bureau

67
Q

het dossier ligt op mijn bureau

A

le dossier est sur mon bureau

68
Q

heel klein (vb een jurk)

A

riquiqui

69
Q

mijn innige deelneming

A

mes condoléances

70
Q

het verdriet (twee mogelijkheden)

A

la tristesse

le chagrin

71
Q

zoals elk ander (adjectief)

A

quelconque

72
Q

medelijden hebben

A

avoir de pitié de quelqu’un

73
Q

gesluierde (onduidelijke) foto’s

A

des photos voilées

74
Q

parels voor de zwijnen werpen

A

c’est donner de la confiture à des cochons

75
Q

ondankbaar

A

ingrat

76
Q

overslapen, se réveiller en retard.

A

avoir une panne d’oreiller

77
Q

overkomen als een gierigaard

A

passer pour un radin

78
Q

een lastig probleem/een hersenbreker

A

un casse-tête

79
Q

gericht zijn op

A

viser à

80
Q

Er goed/slecht uitzien

rustig overkomen / een kalm voorkomen hebben

A

avoir bonne/mauvaise mine

avoir une mine tranquille

81
Q

overmeesterd zijn door een virus/ziekte (iets dat heel snel en plots gaat)

A

terrasser par un virus/une maladie

82
Q

overtuigd zijn van

A

avoir la convection que

83
Q

misleiden/voor de gek houden

A

duper

84
Q

beweren

A

clamer

85
Q

zich goed voelen in zijn vel

A

se sentir bien dans sa peau

86
Q

een slijmbal/gatlikker

A

un lèche-cul

87
Q

het gat likken van

A

lécher le cul de

88
Q

te goeder/kwader trouw

A

être de bonne/mauvais foi

89
Q

stralend zijn

A

être radieux/radieuse

90
Q

het gebrek/de slapte

A

la défaillance

91
Q

de mislukking/faling

A

l’échec (m.)

92
Q

een zwakpunt

A

une faille

93
Q

de nalatigheid (iets bewust vergeten)

A

l’omission (f.)

94
Q

de rekening betalen

A

payer la note/l’addition

95
Q

de mindere/onderschikte

A

un(e) subordonné(e)

96
Q

het slachtoffer van een leugen

A

la dupée

97
Q

een stralend gezicht

A

un visage radieux

98
Q

hardnekkig

A

acharné

99
Q

hardnekkig werk

A

un travail acharné

100
Q

de nauwkeurigheid/de preciesheid

A

la méticulosité

101
Q

op de eerste rij/op de beste plaats

A

être aux premières loges

102
Q

onverschillig laten

A

laisser de marbre

103
Q

doorweekt tot op het bot

A

tremper jusqu’aux os

104
Q

een oplichter/bedrieger zijn

A

être un imposteur

105
Q

de waterspelen

A

les jeux aquatiques