week 2 Flashcards
een tovenaar (twee mogelijkheden)
un magicien
un sourcier
een toverstok
une baguette magique
verwend
gaté(e)
springen (twee mogelijkheden)
plonger
faire la plongée
de jaren 80
les années 80
oud/niet meer van deze tijd
dépassé
het is beter dat
c’est mieux si
omgekeerd, tegenovergesteld
en revanche
proberen opnieuw in conditie te komen
essayer de le devenir à nouveau
opnieuw
à nouveau
een muur uit glas
la paroi de verre
waard zijn om een omweg te maken
valoir le détour
waard zijn een kijkje te nemen
valoir le coup d’oeil
een groot raam/schuifdeur
une baie vitrée
ten opzichte van/over/ten aanzien/wat betreft
quant à
hij is naar buiten gegaan om een toer te maken, wat haar betreft, zij is thuis gebleven
il est sorti faire un tour quant à elle, elle est restée à la maison
waardevol/verdienstelijk (adj)
mérité
een waardevolle werkman
une salaire méritée
Dat heb je verdiend
Ça tu l’as mérité
verdiend hebben/toekomen
mériter
beperkt (adj)
restreint(e)
goed tot zijn recht laten komen
mettre en valeur
te weinig/onvoldoende (adverbe)
insuffisamment
ze was onvoldoende gemotiveerd
elle était insuffisamment motivée
gemengd (adj)
mitigé(e)
de meningen zijn gemengd
Les opinions sont mitigées
blind zijn
être aveugle
een raad/advies
un conseil
futloos/zonder energie/lamlendig/zweterig
mou/molle
geschokt/versteld
bouleversé
ik ben in vorm
j’ai la pêche
gemiddeld
médiocre
liefdadigheids-
de bienfaisance
liefdadigheidsinstelling
l’œuvre de bienfaisance
onsmakelijk / flauw / saai
insipide
teleurstellend (adj)
décévant
men kan enkel buigen voor
on ne peut que s’incliner devant
buigen voor
s’incliner devant
We hoeven niet te buigen voor hen
On a pas besoin de s’incliner devant eux
ontroerend (adj.)
touchant
te wensen overlaten
laisser à désirer
dat laat te wensen over
ça laisse à désirer
een beest op het podium
une bête en scène
een beest
une bête
beestachtig
bestial
te temmen
s’apprivoiser
dom/achterlijk zijn
être bête
apart/zot/knettergek
dingue
beleefd/vriendelijk/gewillig
complaisant
praten over
traiter de
onderbreken
interrompre
stop met mij te onderbreken
arrête de vous couper ma parole
voor mij/ wat mij betreft
pour ma part/pour ma part
grappig
marrent
zich amuseren
se marrer
dubbel betalen
payer double
dat past voor mij
ça m’arrange
het belang/ de interest
l’intérêt
werken (familier)
bosser
de vakantie voor de overuren dat je gedaan hebt
le rattrapage
in vergelijking met
en comparaison avec
par rapport à
zo niet
sinon
sans ça (familier)
indien + verbe
au cas où + verbe conditional
veronderstellende dat
en supposant que + subjontif
rusten
se reposer
dwingen
contraindre
streng/dwingend
contraignant
het is beter om … te gebruiken
c’est mieux d’utiliser …
ik heb het gevoel dat je goed bent in frans
j’ai le sentiment que tu es bon en français
zo wit als een doek zijn
être blanc comme un linge
ik heb me geamuseerd met
je me suis marrant avec
niet kunnen bewegen (adj)
végétatif
een schoenmaker
un cordonnier
in conditie zijn
avoir la pêche
hernemen
reprendre
we kunnen de route hernemen want de garagist heeft de auto gerepareerd
nous pouvons reprendre la route parce que le garagiste a réparé la voiture
missen
rater
zich verwonden
se blesser
een bocht naar links
un virage à gauche
de schoenen
le souliers
UK
le Royaume Uni
de catastrofe
la calamite
de sortering
la tri sélectif
minder lange tijd
moins longtemps
een overstroming
une inondation
De hagel
La grêle
Een hagelbui
Une averse de grêle
Een gat
Un trou
wanneer Pasen en Pinksteren op één dag vallen
Quand les poules auront des dents
Schuldig
Coupable