Week 6 ZO's/VO's Flashcards

1
Q

Wat toont de Heckman-curve?

A

De Heckman-curve toont de relatie tussen investeringen in de zwangerschap of vroege kinderjaren en latere menselijke kapitaalontwikkeling. Het concept achter de curve is dat vroege interventies, zoals kwalitatief hoogwaardige zwangerschapsinterventies of kleuterschoolprogramma’s en andere educatieve stimulansen in de vroege kinderjaren, aanzienlijke langetermijnvoordelen kunnen opleveren in termen van verbeterde educatieve prestaties, hogere arbeidsproductiviteit en verminderde sociale kosten zoals misdaad en gezondheidszorg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Noem 4 dingen die jij als zorgverlener tijdens de zwangerschap, na de bevalling en in het kraambed kunt doen om de moeder-kind binding te stimuleren.

A
  1. Stimuleer het contact maken met de baby in de zwangerschap (o.a. door liedjes te zingen, muziek te luisteren, de tijd en rust nemen om je kindje te voelen)
  2. Het stimuleren van huid-op-huid contact direct na de bevalling en in het kraambed.
  3. Het stimuleren van het geven van borstvoeding.
  4. Vrouwen sociaal-maatschappelijke ondersteuning bieden indien ze zich niet sociaal gesteund voelen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat houdt early life stress in en wat heeft het vor invloed?

A

Bij Early Life Stress is er sprake van chronische (langdurige of frequente) stress bij (ongeboren) kinderen. Dit verstoort de hormoonhuishouding, het immuunsysteem en de ontwikkeling van de hersenen. Dit kan het emotioneel en cognitief functioneren negatief beïnvloeden en daarmee de kansen op een gezonde levensstijl en een sociaal stabiele toekomst (met opleiding, vriendschappen, relaties, huis en baan).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Noem 4 basisprincipes van motiverende gespreksvoering

A
  1. Empathie en een oordeelvrije benadering.
  2. Samenwerken vanuit gelijkwaardigheid.
  3. Het welbevinden van de cliënt staat voorop.
  4. Zoeken naar de intrinsieke motivatie van de cliënt, waarbij het geloof in eigen kunnen wordt versterkt en ondersteund.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Benoem een aantal aspecten die belangrijk zijn om vrouwen/gezinnen integrale gezondheidszorg op maat aan de bieden

A
  1. Zwangere en (ongeboren) kind centraal.
  2. Gezamenlijke besluitvorming.
  3. Bejegening en informed consent.
  4. Adequate voorlichting en counseling.
  5. Gebruik van een individueel geboortezorgplan.
  6. Inzet van een coördinerend zorgverlener.
  7. Multidisciplinaire en lijn-overstijgende samenwerking.
  8. Een interprofessioneel geboortezorgteam.
  9. Aandacht voor vrouwen met lage gezondheidsvaardigheden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Noem een aantal kenmerken van een normale bevalling

A
  1. amenorroe 37 - 42 weken;
  2. foetus in hoofdligging;
  3. spontaan begin van de weeën;
  4. ontsluiting en uitdrijving zonder medische interventies;
  5. geboorte complete placenta en vliezen binnen één uur na geboorte van het kind;
  6. totaal bloedverlies < 1000ml;
  7. gaaf perineum óf 1e/2e – graad ruptuur óf episiotomie;
  8. apgarscore > 7 na 5 min, neonaat behoeft geen directe zorg.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke 4 aspecten worden bij de handgreep van Leopold bekeken?

A
  1. hoogte van de fundus (ga altijd na of dit passend is bij het termijn van de zwangerschap!);
  2. ligging foetus (bijvoorbeeld lengteligging of transvers);
  3. aard voorliggend deel (bijvoorbeeld hoofd of stuit);
  4. indaling voorliggend deel in het bekken.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat bekijk je bij de eerste handgreep van Leopold?

A

De hoogte van de fundus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat bekijk je bij de tweede handgreep van Leopold?

A

Met deze handgreep wordt gevoeld naar de positie van de rug en tevens voel je of er sprake is van een lengteligging of anderszins.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat bekijk je bij de derde handgreep van Leopold?

A

Met deze handgreep wordt gevoeld naar de aard en indaling van het voorliggende deel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat bekijk je bij de vierde handgreep van Leopold?

A

Met deze handgreep wordt gevoeld naar de indaling van het voorliggende deel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat wordt er onderzocht bij vaginaal toucher, ofwel, waar staat POVIAS voor?

A

P = portio
O = ontsluiting
V = vliezen
I = indaling
A = aard voorliggend deel
S = stand voorliggend deel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke 3 aspecten worden bij een vaginaal toucher beoordeeld aan de portio?

A
  1. De positie in het bekken (sacraal, mediosacraal of centraal)
  2. Aanwezigheid van verstrijking
  3. De consistentie van de portio (stug, matig week of week)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wanneer start de uitdrijvingsfase?

A

De uitdrijving start bij volledige ontsluiting, reflectoire (onhoudbare) persdrang en bij voorkeur een goed ingedaald caput (op Hodge 3).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de uitwendige spildraai? Waarom is dit belangrijk?

A

De uitwendige spildraai vindt plaats om de schouders geboren te laten worden. Tijdens geboorte van het caput zijn de schouders in dwars-ovale positie (ter hoogte van de bekkeningang). Na de geboorte van het caput moeten de schouders in horizontale of schuine positie (in de bekkenuitgang) komen om geboren te worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat wordt bij de apgarscore beoordeeld?

A
  1. Ademhaling
  2. Spierspanning
  3. Reflexen
  4. Huidskleur
  5. Hartslag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe controleer je of de placenta los ligt?

A

Ter voorkoming van optreden inversio uteri d.m.v. handgreep van Kustner:

  • met de ulnaire zijde van de linkerhand druk uitoefenen op de grens tussen het corpus uteri en het onderste uterus segment (OUS);
  • de rechterhand spant de navelstreng aan;
  • de navelstreng trekt wel of niet naar binnen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

In welke volgorde doe je onderzoek naar de aanwezigheid van rupturen na de bevalling?

A
  1. Labia majora
  2. Labia minora
  3. Vaginawand
  4. Cervix
  5. Perineum
  6. Rectaal toucher (sfincter à vue brengen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is de enige harde indicatie van een episiotomie?

A

Foetale nood

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Hoe wordt een episiotomie uitgevoerd? (4 stappen)

A
  1. voorafgaand infiltratie met Lidocaïne ter verdoving;
  2. plaats twee vingers van de (linker)hand tussen het perineum en de schedel;
  3. plaats de schaar met de (rechter)hand op de plaats waar geknipt gaat worden;
  4. knip, tijdens een wee, bij voorkeur bij gespannen perineum, vanuit de commissura posterior één keer, schuin naar achteren, ongeveer twee vingers breed naast de anus, in een hoek van 60 graden met de loodlijn.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat zijn de 3 fases van het transitietraject?

A
  1. De diagnostische fase (genderdysforie moet worden vastgesteld)
  2. De hormoonbehandeling en de ‘real life test’
  3. De operatieve behandeling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is de medische term voor intersekse?

A

Disorder of sex development

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is een postnatale depressie?

A

Een postnatale depressie is een depressie met een begin tijdens het kraambed.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Welke 2 verschijnselen horen in categorie A van de depressieklachten, waarvan minimaal 1 aanwezig moet zijn?

A
  1. Sombere stemming
  2. Duidelijk verminderde interesse en plezier in bijna alle activiteiten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Welke afwijkingen zijn de nevenbevindingen van de NIPT?

A

De nevenbevindingen bestaan uit autosomale trisomieen en structurele chromosoomafwijkingen. Het betreft fragmenten DNA groter dan 15 – 20 MB (megabasen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Test een NIPT foetaal DNA?

A

De NIPT test niet het foetale DNA.

De NIPT kwantificeert niet-celgebonden DNA-fragmenten in moederlijk bloed. Zo’n 7% van de DNA-fragmenten zijn afkomstig uit de placenta, de rest is van maternale oorsprong.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Welke afwijkingen detecteert de NIPT?

A

Trisomie 21, 13 en 18

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Een NIPT uitslag ‘zeldzame autosomale trisomie (RAT)’ wordt (veel) minder vaak bevestigd bij de foetus dan een NIPT uitslag ‘trisomie 21’. Waarom is dit zo?

A

De NIPT wordt gedaan vanaf 10 weken zwangerschapsduur bij een vitale zwangerschap. De kans dat een foetus met een zeldzame trisomie nog ‘vitaal’ is na 10 weken is kleiner dan bij een trisomie 21. Een foetus met een zeldzame autosomale trisomie heeft namelijk veel meer afwijkingen en daarom een veel kleinere kans op overleving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wanneer is er bij de NIPT sprake van een nevenbevinding?

A

Wanneer er iets anders dan trisomie 13, 18 of 21 wordt gevonden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Waar berust het meerendeel van de NIPT uitslagen duidend op zeldzame autosomale trisomieën op?

A

Confined placental mozaicism

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Welke 3 afwijkingen zijn mogelijk als er sprake is van een trisomie 15?

A
  1. Mozaiek trisomie 15
  2. Angelman syndroom
  3. Prader-Willie syndroom
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat is het verschil tussen Angelman- en Prader-Willi syndroom obv chromosomale afwijking?

A

Angelman: 2 chromosomen 15 van vader aanwezig, geen van moeder
Prader-Willi: 2 chromosomen 15 van moeder aanwezig, geen van vader

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Noem 3 mogelijke complicaties van LLETZ

A

Acute nabloeding

Late nabloeding

Bloederige afscheiding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Noem 4 lange termijn complicaties van een conisatie

A
  1. Verlittekening van de baarmoederhals
  2. Moeizamere afvoer van menstruatiebloed (hematometra), zich uitend in buikpijnklachten
  3. Verminderde aanmaak van cervixslijm, wat mogelijk een grotere kans op infectie en vroegtijdig breken van de vliezen bij zwangerschappen geeft
  4. Aantasting van de sluitfunctie van de baarmoederhals
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Hoe krijgt foetaal bloed zuurstof van maternaal bloed?

A

Foetaal bloed krijgt zuurstof vanuit het maternale bloed. De bekleding van de villi is foetaal weefsel en is de scheiding tussen het maternale en het foetale bloed.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Waaruit bestaat de bekleding van de villi in de placenta?

A

Syncytiotrofoblast

37
Q

Het foetale oppervlak van een placenta is na de geboorte glad. Welk vlies bedekt de placenta aan foetale zijde?

A

Het amnionvlies

38
Q

Wat is een placenta bilobata?

A

Een twee- of meerlobbige placenta/bijplacenta’s

39
Q

Wat is een velamenteuze insertie van de navelstreng?

A

Er lopen vaten door de vliezen heen. Als er een vliesscheur optreedt in dit gedeelte dan scheuren
deze (foetale) vaten. Met mogelijk fatale foetale gevolgen (beleid NVOG richtlijn)

40
Q

Door welke soort cel wordt HcG aangemaakt?

A

De syncytiotrophoblast

41
Q

Welke cellaag binnen de placenta grenst aan het maternale bloed?

A

De syncytiotrofoblast

42
Q

Wat is het verschil tussen de cytotrofoblast en de syncytiotrofoblast?

A

De syncytiotrofoblast ligt aan de buitenkant van het bloedvat, deze grenst aan het maternale bloed

43
Q

Hoe voedt het embryo zich na de implantatie?

A

De embryonale ontwikkeling in de eerste 8 weken na conceptie verloopt bij lage zuurstofconcentraties. Voedingsstoffen bereiken het embryo via diffusie vanuit het endometrium naar de chorionholte, ook wel het extra-embryonale coeloom genoemd, en de intervilleuze ruimte. Er zijn aanwijzingen dat ook de dooierzak een rol speelt in het transport van de voedingsstoffen vanuit de chorionholte naar het embryo.

44
Q

Welke cellagen moeten maternale voedingsstoffen passeren alvorens deze het embryonale bloed bereiken? Welke verbindingen en organismen kunnen deze bloed-placenta barrière passeren?

A

→ De cellagen die doorkruist moet worden door zuurstof en nutriënten hangt af van de mate van rijping van de placenta. De diffusieafstand van het moederlijke bloed naar het embryonale bloed wordt steeds korter.

→ Bij aanleg zitten er tussen het moederlijke en embryonale bloed vier cellagen: de syncytiotrofoblast, de cytotrofoblastcellen, bindweefsel en de endotheelcellen van het embryonale bloedvat. Vanaf 4 maanden begint de cytotrofoblast laag te verdwijnen, en is vanaf 5 maanden op veel plaatsen verdwenen.

→ De vaten gaan steeds dichter tegen de syncytiotrofoblast aanliggen. Uiteindelijk blijven er 2 cellagen over die de placentabloedbarrière vormen: de syncytiotrofoblast en de endotheelcellaag. De basale lamina van deze cellagen kunnen bovendien ook nog fuseren. Zo blijft er in een rijpe placenta nog slecht een geringe afstand (< 5 µm) over die doorkruist moet worden.

45
Q

Hoeveel moederlijk bloed stroomt er aan het eind van de zwangerschap gemiddeld per minuut vanuit de baarmoeder naar de placenta?

A

In de intervilleuze ruimte zit ongeveer 150 ml, dat 3-4 maal per minuut wordt ververst. Dit betekent dat ongeveer 500 ml moederlijk bloed/min door de placenta stroomt.

46
Q

Wanneer komt de uteroplacentaire circulatie op gang?

A

Na de 9e-11e week van de zwangerschap

47
Q

Wat zijn de functies van cytotrofoblastcellen tijdens het aanpassen van de spiraalarteriën?

A

Afbraak van het gladde spiercellen, vervangen endotheel door
cytotrofoblast cellen, aanleg extracellulaire matrix met fibronectine (zie rechter plaatje) Deze
mechanismen zorgen voor noodzakelijke vaatverwijding

48
Q

Wat gebeurt er als de trofoblastpluggen niet goed de spiraalarteriën afsluiten

A
  1. Wat zijn de gevolgen later in de zwangerschap als de remodellering van de spiraalarteriën door de trofoblastcellen niet goed verloopt?→ Als de afsluiting van de spiraalarteriën door de trofoblastpluggen niet goed verloopt kunnen de vaten te vroeg open gaan en komt het moederlijke bloed te vroeg in de intervilleuze ruimte. Er treedt dan ter plaatse zuurstofschade aan de trofoblast op. De zwangere vrouw kan dit te vroeg open gaan staan van deze vaten bemerken in de vorm van vaginaal bloedverlies.→ Als dat gebeurt bij een normaal aangelegde zwangerschap dan is er, afhankelijk van de mate waarin dit optreedt, meer kans op vroeggeboorte en groeivertraging later in de zwangerschap. Bij aanlegstoornissen (denk aan chromosomale afwijkingen) verloopt de afsluiting van de spiraalarteriën minder optimaal en is het te vroeg openen van deze vaten een begin van het proces dat leidt tot een miskraam.
49
Q

Wat is de gevaarlijkste configuratie in de baarmoeder bij een eeneiige tweeling?

A

Mono-amniotisch, mono-choriaal

50
Q

Wat zijn de gevolgen van het breken van de vliezen?

A

Door het breken van de vliezen is er een verhoogde kans op een intra-uteriene infectie doordat de natuurlijke barrière doorbroken is. Omgekeerd kan een intra-uteriene infectie het vroegtijdig breken van de vliezen veroorzaken. De aanwezigheid van vruchtwater is van belang voor de ontwikkeling van de foetale longen en bewegingsapparaat. Het uiteindelijke effect op de foetus van het aan- of afwezig zijn van het vruchtwater hangt mede af van de zwangerschapsduur waarop de vliezen breken (dan wel de termijn waarop het vruchtwater verminderd is)

51
Q

Wat is het risico van een intra-uteriene infectie voor moeder en foetus?

A

Sepsis bij de moeder. Sommige infecties kunnen leiden tot aangeboren afwijkingen bij de foetus maar zijn onschadelijk voor de moeder (varicella zoster virus, parvo B19). Door een vroeggeboorte zal de foetus overlijden als deze nog niet levensvatbaar is.

52
Q

Wat wordt er gedaan bij een intra-uteriene infecte terwijl een vrouw zwanger is?

A

Bij intra-uteriene infectie: geboorte moet zo snel mogelijk plaatsvinden, ongeacht de zwangerschapsduur (dood foetus wordt geaccepteerd)

53
Q

Wat is het beleid bij gebroken vliezen zonder intra-uteriene infectie?

A

Bevalling zo lang mogelijk uitstellen tot 37 weken, boven de 37 weken inleiden

54
Q

Hoeveel vaten zijn er in de
navelstreng, welk type vaten betreft het?

A

Drie vaten: 2 arteriën en een vene.

55
Q

Wat is een funiculitis?

A

Een ontstoken navelstreng

56
Q

Uit welke lagen zijn de vliezen opgebouwd?

A

Amnion en chorion (daaronder ligt de decidua)

57
Q

Hoe heet een infectie van de vliezen?

A

Een chorio-amionitis

58
Q

Wat betekent negatieve discongruentie?

A

Negatieve discongruentie betekent dat de ‘hoogte’ en omvang van baarmoeder van de vrouw te klein is voor de zwangerschapsduur (meestal is de foetus dan ook te klein).

59
Q

Wat betekent een reversed eind-diastolische flow?

A

Bij een verdere verslechtering stroomt het bloed terug in de navelstrengarterie in richting van de foetus = ‘reversed’ einddiastolische flow.

60
Q

Wat zijn de belangrijkste oorzaken van inta-uteriene vruchtdood bij een zwangerschapsduur van +/- 25 weken?

A

Placentaire problematiek/asfyxie

61
Q

Wat is de betekenis van infarcten in de placenta voor de functie?

A

Infarcten; dat hangt af van de omvang en van de zwangerschapsduur: in een (te) kleine placenta kan 1 infarct al een probleem zijn, in een volgroeide placenta mag best 10-20% (of meer) infarcering aanwezig zijn.

62
Q

Wat voorspelt een hogere hoeveelheid erythroblasten in de villi van de placenta?

A

Kernhoudende erythroblasten zijn een teken van verhoogde bloedaanmaak; aangezien zij de zuurstof transporterende cellen zijn, moeten ze worden gezien als een compensatiemechanisme voor het zuurstoftekort ten gevolge van de slecht functionerende
placenta.

63
Q

Noem 5 verschillen tussen het bekken van man en vrouw

A
  1. Angulus subpubis is bij vrouwen breder
  2. Het os ilium is bij vrouwe breder
  3. Mannelijke bekkens hebben een hartvormig aperture pelvis superior. Bij vrouwen is deze ovaal. Het promontorium staat bij mannen meer naar voren
  4. Het os coccygis steekt bij mannen meer naar voren
  5. Mannen hebben grotere en scherpere spinae
64
Q

Wat is de conjugata vera? Hoe groot is deze normaal?

A

Dit is de afstand tussen de bovenrand van de symfyse en het promontorium. Deze is normaal 11 cm

65
Q

Wat is de conjugata anatomica? Hoe groot is deze normaal?

A

Dit is de afstand tussen het promontorium en de symphysis pubica. Deze is normaal 11-12 cm

66
Q

Wat is de conjugata diagonalis? Hoe groot is deze normaal

A

Dit is de afstand tussen het promontorium en de onderrand van de symphysis pubica. Deze is normaal 12-13 cm

67
Q

Wat is de conjugata recta? Hoe groot is deze normaal?

A

Dit is de afstand tussen de onderrand van de symfyse en het onderpunt van het os coccygis. Deze is normaal ongeveer 10 cm

68
Q

Welke v. renalis is het langste?

69
Q

Op welke 6 plaatsen kan bij een bevalling fistelvorming optreden door te lange ischemie?

A
  1. Vesicovaginaal
  2. Urethrovaginaal
  3. Vesicocervicovaginaal
  4. Rectovaginaal
  5. Enterovaginaal
  6. Ureterovaginaal
70
Q

Wat zijn de big 4 in perinatale sterfte?

A
  1. Vroeggeboorte
  2. Te laag geboortegewicht
  3. Aangeboren afwijkingen
  4. Perinatale asfyxie
71
Q

Wat is het verschil tussen hypoxemie, hypoxie en acidemie/acidose?

A

Hypoxemie: abnormaal lager zuurstofconcentratie in bloed
Hypoxie: abnormaal lage zuurstofspanning in de weefsels
Aceidemie/acidose: verzuring van bloed en weefsels

72
Q

Wat is de definitie van perinatale asfyxie?

A

Conditie van verminderde gasuitwisseling of inadequatie bloedstroom die leidt tot persisterende hypoxemie en hypercapnie van het kind, die (tijdelijk) optreden rond de geboorte

73
Q

Hoe ontstaat de pH vermindering die bij elke baby voorkomt tijden de partus?

A

Je krijgt bij elke partus enige verzuring, doordat door weeën de intervilleuze ruimte wordt platgedrukt waardoor er tijdelijk minder bloed naar de baby gaat

74
Q

Noem de 3 onderdelen van de klinische definitie van perinatale asfyxie

A
  1. Ernstige metabole of gemengde acidemie (pH <7), vastgesteld in een moster van arterieel navelstrengbloed
  2. Apgarscore van =< 3, gedurende >= 5 minuten van de geboorte
  3. Klinische neurologische gevolgen in de directe neonatale periode, zoals convulsies, hypotonie, coma of hypoxisch-ischemische encefalopathie
75
Q

Wat zijn de 4 hoofdoorzaken van asfyxie?

A
  1. Maternale problemen
  2. Placentaire problemen
  3. Umbilicale problemen
  4. Foetale problemen
76
Q

Wat zijn de 4 maternale oorzaken van foetale asfyxie?

A
  1. Hypovolemie/shock door bloeding
  2. Ernstig longlijden
  3. hartgebreken
  4. Compressie van de vena cava inferior door uterus
77
Q

Wat zijn de 4 placentaire oorzaken van foetale asfyxie?

A
  • Placentaire insufficiëntie, met name bij:
    • Zwangerschapshypertensie
    • Pre-eclampsie
    • Foetale groeivertraging
  • Abruptio placentae
  • Placenta praevia, met veel bloedverlies
  • Hypertonie en polysystolie (weeënstorm) van de uterus → hierdoor te veel dichtdrukking van de placenta
78
Q

Wat zijn de 4 umbilicale oorzaken van foetale asfyxie?

A
  • Navelstrengcompressie (door weeën, bij weinig vruchtwater)
  • Omstrengeling van het kind
  • Ware knoop
  • Navelstrengprolaps
79
Q

Wat zijn risicofactoren voor een navelstrengprolaps?

A

Liggingafwijkingen, te kleine baby

80
Q

Noem 4 foetale oorzaken van foetale asfyxie

A
  • Infecties
    • Parvo B19 infectie tijdens zwangerschap
    • Opstijgende bacteriële infectie bij gebroken vliezen
  • Foetale hartritmestoornissen
  • Foetomaternale transfusie
  • Foetale bloedafbraak door bloedgroepantagonisme
81
Q

Noem de 3 belangrijkste foetale beschermingsmechanismes tegen foetale asfyxie

A
  1. Affiniteit foetaal hemoglobine (HbF) voor zuurstof
  2. Redistributie foetale bloedstroom ter prioritering van hersenen
  3. Autoregulatie van de foetale cerebrale circulatie ← over groot window van bloeddruk kan cerebrale circulatie constant blijven
82
Q

Welke voorspellende waarde van het CTG is hoog?

A

De negatief voorspellende waarde

83
Q

Hoe beschrijf je het CTG?

A
  1. Tocogram
  2. Basis hartfrequentie
  3. Variabiliteit
  4. Acceleraties
  5. Deceleraties
84
Q

Wanneer is er foetale tachycardie?

85
Q

Wanneer is er foetale bradycardie?

A

BPM <110, of afname >40 slagen p/m >5 minuten

86
Q

Waar is foetale bradycardie een teken van?

A

Acute reductie van de oxygenatie van de foetus

87
Q

Wat is het verschil tussen normale en abnormale variabiliteit van foetale hartslag op een CTG?

A
  • Normale variabiliteit:
    • Wisselende veranderingen van het hartritmepatroon
      • Bandbreedte van >5 slagen/minuut
      • Of >6 nuldoorgangen/minuut
  • Abnormale (afgenomen) variabiliteit, ofwel een ‘strak CTG)
    • Variatiebreedte <5 slagen/minuut, kan wijzen op foetale hypoxie
88
Q

Welke hemodynamische veranderingen vinden plaats tijdens de zwangerschap?

A

Door oestrogenen vaatverwijding → hogere cardiac output, hoger slagvolume, hogere hartslag