Week 5 colleges Flashcards

1
Q

Noem 5 symptomen/tekenen van Duchenne spierdystrofie

A
  • Laat lopen
  • Moeilijkheden bij het opstaan van de grond
  • Vaak vallen
  • Moeilijkheden bij het beklimmen van trappen door spier-zwakte
  • Pseudo-hypertrofie van de kuitspieren (opzwellen spier-weefsel)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke 2 klinische vormen van Duchenne spierdystrofie zijn er?

A
  • Duchenne Muscular Dystrophy (DMD)
  • Becker Muscular Dystrophy (BMD)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de levensverwachting van Duchenne patiënten?

A

30 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoezo overlijden Duchenne patiënten makkelijk aan een pneumonie?

A

Ze hebben onvoldoende kracht om hun slijm op te hoesten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Noem 4 ernstige complicaties van Duchenne

A
  • Orthopedische vervormingen door verkorting van pezen & spieren
  • Verlamming ademhalingsspieren (permanente beademing op de leeftijd van 20-25 jaar)
  • Hartstilstand (cardiomyopathie)
  • Mentale retardatie (30-50%)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat houdt hemizygoot in? Noem een voorbeeld

A

2 compleet verschillende allelen, zoals X en Y

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat houdt compound heterozygoot in? En dubbel heterozygoot?

A
  • Compound heterozygoot: twee verschillende mutaties in hetzelfde gen
  • Dubbel heterozygoot: in twee genen heterozygoot
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wanneer manifesteerd Duchenne/Becker zich?

A

Tussen de 18 maanden en het 4e levensjaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

In hoe veel van de gevallen is Duchenne een de novo mutatie?

A

33%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

In hoe veel gevallen bij Duchenne is de moeder draagster?

A

67&

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

In hoe veel van de gevallen spreken we bij Duchenne over kiemcelmozaïcisme?

A

14%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe wordt X-inactivatie bepaald?

A

Tijdens het blastocyststadium, hier wordt het voor de rest van het leven bepaald

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is een Barr-body?

A

Een geïnactiveerd X-chromosoom (bij vrouwen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is X-inactivatie/lyonisatie?

A

Per cel inactiveert de vrouw 1 van de 2 X-chromosomen → X-inactivatie of lyonisatie, hierdoor maakt het geen verschil tussen man en vrouw als een enzym op een X-chromosoom ligt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de functie van het X-inactivatiecentrum?

A

Het X-inactivatiecentrum ligt op Xq13 op het X-chromosoom. Hierin is het XIST-gen te vinden, wat zorgt voor de productie van een RNA-streng. Deze streng maakt een inactiverede coating, waardoor het X-chromosoom geïnaictiveerd wordt. Deze coatting is nodig voor de initiatie van de inactivatie, niet voor het onderhoud. Alle dochtercellen krijg hetzelfde inactivatiepatroon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welk deel van het X-chromosoom wordt niet geïnactiveerd?

A

De pseudo-autosomale regio

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat gebeurt er met overtollige X’en? (XX, XXY, XXX, XXXX, etc)

A

Deze worden geïnactiveerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Waarom is er bij een afwijkend X-aantal een afwijkend fenotype, ookal is er maar 1 X per cel nodig?

A

Door de pseudo-autosomale regio, deze blijft aanstaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat kun je aantonen met de lijnen van Blaschko?

A

Je kunt zien waar mensen wel en niet zweten, dan zijn langs de embryonale aanlegplaatsen op sommige plekken we en op sommige plekken niet zweetklieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Hoeveel % van de hemofilie is A? Welke stollingsfactor is hier aangedaan?

A

85%, stollingsfactor VIII

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hoeveel % van de hemofilie is B? Welke stollingsfactor is hier aangedaan?

A

15%, stollingsfactor IX

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wanneer is er sprake van ernstige hemofilie?

A

Bij spontane bloedingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wanneer is er sprake van matig ernstige hemofilie?

A

Bij bloedingen na gering trauma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wanneer is er sprake van milde hemofilie?

A

Bij bloedingen na grotere traumata/ingrepen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Bij hoe veel % aangedane cellen van factor VIII of IX kunnen vrouwen ook klachten krijgen?

A

<40%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is je beleid bij zwangere draagsters van hemofilie A of B?

A
  • Indien geboorte jongen: altijd in hemofieliecentrum (laagdrempelig overstappen op sectio, geen schedelektroden)
  • Indien geboorte meisje: in eerste lijn, maar alleen als de stollingsfactorwaarde >50% is
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Hoezo hebben vrouwen die draagster zijn voor hemofilie A voor de bevalling geen problemen, maar moeten ze alsnog met beleid worden behandeld?

A

Tijdens de zwangerschap gaat factor VIII fysiologisch omhoog, maar na de bevalling direct omlaag, waardoor de kans op fluxus groter is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is de enige situatie waarin je een vrouw die draagster is voor hemofilie A in de eerste lijn van een jongetje kan bevallen?

A

Indien de moeder een prima waarde heeft en de exacte mutatie van het kind bekend is en hij geen hemofilie heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat zijn de 4 stadia van incontinentia pigmenti?

A
  • Stadium 1: blaarvorming (geboorte → 4 maanden)
  • Stadium 2: wratachtige uitslag (diverse maanden)
  • Stadium 3: krulvormige maculaire hyperpigmentatie (6 maanden → volwassen leeftijd)
  • Stadium 4: lineaire hypopigmentatie, alopecia, hypodontie, afwijkende tandvorm en dystroplastische nagels
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat is de kans op een levend geboren kind met incontinentia pigmenti waarvaan de moeder heterozygoot is?

A

33% (altijd meisjes, voor jongens is het lethaal)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Waarom kunnen vrouwen met incontinentia pigmenti leven?

A

Door hun mozaïcisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Hoe werkt incontinentia pigmenti?

A

Er is een gendefect in het NEMO/KBKG gen op chromosoom Xq28

  • NEMO is nodig voor activatie van de transcriptie-factor NF-kappaB
  • NF-kappaB speelt een rol in immuun-, ontstekings- en apoptose pathways
  • NEMO deficiënte cellen hyperprolifereren en gaan in apoptose -> dus de helft van de cellen gaan in apoptose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Noem 3 situaties waarin een man toch kan leven met incontinentia pigmenti

A
  • Kleinefelter (XXY)
  • Milde mutatie (hypomorphische allelen)
  • Somatische mosaïcisme (postzygomatische mutaties)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Hoe erft Duchenne over?

A

X-linked recessief

35
Q

Hoe erft incontinentia pigmenti over?

A

X-linked dominant

36
Q

Wat gebeurt er met een X-chromosoom waarin een grote deletie aanwezig is?

A

Deze wordt geïnactiveerd

37
Q

Welke X-chromosoom wordt geïnactiveerd bij een gebalanceerde translocatie met bijv. het chromosoom 12?

A

Juist de gezonde X, gezien je anders 2x een X hebt met een X-inactivatie centrum en je ook een groot deel van chromosoom 12 zou missen. Op deze manier houd je dus alle info van het aangedane X-chromosoom en alle info van chromosoom 12

38
Q

Welke X-chromosoom wordt geïnactiveerd bij een ongebalanceerde translocatie?

A

Het abnormale chromosoom wordt geïnactiveerd

39
Q

Vanaf wanneer wordt een embryo een foetus?

40
Q

Welke ontwikkeling vindt in week 1 van de zwangerschap plaats?

A

Van eicel tot blastocyst

41
Q

Welke 3 processen vinden in week 2 van de zwangerschap plaats?

A
  1. Innesteling in de baarmoederwand
  2. Van klompje cellen tot een ellipsvormige schijf
  3. Aanleg extra-embryonale structuren (dooerzak, amnionvlies, chorionvlies, placenta en navelstreng)
42
Q

Noem 4 processen die plaatsvinden in week 3/4 van de zwangerschap

A
  1. Ontstaan primitiefstreek
  2. Gastrulatie: van 2- naar 3-lagige kiemschijf (aanleg mesoderm)
  3. Neurulatie: vorming van de neurale buis
  4. Kromming: van schijf tot cilindervormig embryo
43
Q

Wat zijn de epi- en hypoblast?

A

Epiblast: primitief ectoderm (grenst aan amnionholte)
Hypoblast: primitief endoderm (grenst aan dooierzak)

44
Q

Wat gebeurt er met de dooierzak, amnionholte en chorionholte tijdens de zwangerschap?

A

Dooierzak: verdwijnt
Amionholte: vormt ruimte rond foetus gevuld met vruchtwater
Chorionholte: verdwijnt

45
Q

Hoe kan een monozygote tweeling tot 2 chorions & 2 amnions hebben?

A

Bij een hele vroege deling voor het blastocyst stadium

46
Q

Wanneer vindt bij de meeste ééneiige tweelingen de deling plaats, zodat er 1 chorion maar 2 amnions zijn?

A

Tijdens het blastocyst stadium

47
Q

Hoe ontstaat een siamese tweeling?

A

Dan vindt de splitsing na het blastocyststadium plaats, waardoor er 1 chorion en 1 amnion is

48
Q

Wat gebeurt er tijdens de gastrulatie?

A

Gastrulatie vindt plaats wanneer een blastula, bestaande uit één laag, naar binnen vouwt en groter wordt om een ​​gastrula te creëren. Dan krijg je paraxiaal, intermediair en lateraal mesoderm

49
Q

Op welke 2 plaatsen blijft na gastrulatie het embryo alsnog 2-lagig?

A
  • Het buccopharyngeale membraan (wordt overgang mond naar keel)
  • Het cloacale membraan
50
Q

Wat houdt neurulatie in?

A

Daar vervormt een deel van de epiblast tot een buisvormige structuur. Het epitheliale verband blijft behouden. Zo vormt de neurale buis

51
Q

Wat ontstaat uit de neruale lijst?

A

Het perifere zenuwstelsel

52
Q

In welke weken ontstaat de fout die een situs inversus veroorzaakt?

53
Q

Hoe ontstaat een situs inversus?

A

Aan het einde van week 3 hoort er een ‘links’ signaal te zijn. Dit links signaal is Pitx2, zonder dit signaal wordt het omgekeerd

54
Q

Wanneer ontstaan borst- of buikwand defecten?

A

Week 3/4 van de zwangerschap

55
Q

Wat is screening?

A
  • Screening is het onderzoeken van een in principe gezonde populatie om asymptomatische gevallen van een ziekte of aandoening op het spoor te komen
    • In de veronderstelling dat deze aandoening in een vroeg stadium beter te behandelen is.
  • Screening op zoek naar ziekten in een vroeg stadium is secundaire preventie van ziekten.
  • Oftewel: bevolkingsonderzoek
56
Q

Noem 2 nadelen van prenatale screening

A
  • De meeste foetale aandoeningen zijn prenataal onbehandelbaar of behoeven prenataal geen behandeling (b.v. congenitale hartafwijkingen).
    • Zeer weinig aandoeningen zijn prenataal wel behandelbaar (b.v. foetale tachycardie).
  • Een groot aantal aandoeningen zijn postnataal niet behandelbaar (b.v. syndromale afwijkingen).
57
Q

Wat is het doel van prenatale screening?

A

Het in staat stellen van betrokkenen tot het maken van een voor hen iznvolle, weloverwogen keuze

58
Q

Wanneer is prenatale screening niet het beste onderzoek?

A

Wanneer prenatale diagnostiek is geïndiceerd (gespecialiseerd)

59
Q

Wat is het verschil tussen prenatale screening en prenatale diagnostiek?

A

Screening: geen hulpvraag, kan bij iedereen worden gedaan, hier komen vermoedens uit en geen diagnoses
Diagnostiek: gericht onderzoek bij mensen die een a priori hogere kans op afwijkingen hebben

60
Q

Welke onderdelen van het obstetrisch beleid worden bepaald na prenatale diagnostiek?

A
  1. Plaats van bevalling
  2. Tijdstip van partus
  3. Wijze van bevallen
61
Q

Wat is de functie van de NIPT?

A

Test die de kans op foetale chromosoomafwijkingen aangeeft!

62
Q

Wat zijn de 2 keuzes binnen de NIPT diagnostiek?

A
  • NIPT voor trisomie 21, 13 of 18 alleen.
  • NIPT voor trisomie 21, 13 of 18 én de ‘nevenbevindingen’ (Alle andere chromosomen, m.u.v. (a) chromosoom 21, 13 en 18 (b) de geslachtschromosomen)→ Whole genome screening (m.u.v. de geslachtschromosomen).
63
Q

Waarom wordt bij NIPT geen geslachtschromosomen bekeken?

A

Dan kan er geen abortus op basis van geslacht plaatsvinden

64
Q

Welk DNA wordt tijdens de NIPT getest?

A

Placentair DNA

65
Q

Noem 3 soorten mutaties die de NIPT niet test?

A
  1. Te kleine deleties/duplicaties (fragementen DNA <15-20 MB)
  2. DNA mutaties (zoals CF of Huntington)
  3. Geslachtschromosomen
66
Q

Noem 3 redenen waarom de NIPT geen 100% zekerheid geeft

A
  1. Gegeneraliseerde mozaïek (binnen placenta en foetus)
  2. Confined placental mozaicism (alleen placenta mozaïek)
  3. Confined foetal mozaicism (alleen foetus moaziek)
67
Q

Welke 3 trisomieën worden met de NIPT beoordeeld?

A

13, 18 en 21

68
Q

Hoe spoort een NIPT een afwijking op?

A

Door te kijken of er een te veel is aan een bepaald chromosoom. Het geeft dus geen uitsluitsels/diagnoses

69
Q

Noem 4 soorten invasieve prentale diagnostiek

A
  1. Transcervicale vlokkentest
  2. Transabdominale vlokkentest
  3. Amniocentese
  4. Cordecentese
70
Q

Op welk tijdstip wordt een vlokkentest gedaan? Wat is de kans op een miskraam, en op welke manieren wordt abortus gepleegd?

A

Tijdstip: 10-14 weken
Kans op miskraam: 0-0.2%
Abortus: vnmlk aspiratie, soms medicamenteus

71
Q

Op welk tijdstip wordt een amniocentese gedaan? Wat is de kans op een miskraam, en op welke manieren wordt abortus gepleegd?

A

Tijdstip: >15 weken
Kans op miskraam: 0-0.1%
Abortus: vnmlk medicamenteus, soms aspiratie

72
Q

Waarom is er bij een verhoogde kans op chromosomale afwijkingen bij eerdere screenende testen geen additioneel risico op een miskraam bij invasieve prenatale diagnostiek?

A

Omdat de kans op miskraam hier van nature al hoog is

73
Q

Noem 3 beperkingen van prenatale echodiagnostiek

A
  1. Afwijking is te klein om te zien t.t.v. het onderzoek.
  2. Afwijking is niet aanwezig t.t.v. het onderzoek.
    • Afwijking is nog niet te detecteren!
    • 13 w: maagdarmafwijking, ventriculomegalie etc.
    • 20 w: oesophagusatresie, destructieve cq obstructieve afwijkingen brein.
  3. Beeldvormig is beperkt.
    • Maternale beperkingen (littekens, obesitas)
74
Q

Hoe wordt fenotypering gedaan bij prenatale diagnostiek?

A

Echo onderzoek of MRI foetus

75
Q

Noem 3 soorten invasieve prenatale diagnostiek

A
  1. Vruchtwaterpunctie
  2. Vlokkentest
  3. Navelstrengpunctie
76
Q

Wat is het essentiële verschil tussen screenende en diagnostische prenatale echo-onderzoeken?

A

Bij screening wordt geen diagnose gesteld!

77
Q

Wat is bij voortplantingstechnologie het verschil tussen zorgvuldigheids- en wenselijkheidsvraagstukken?

A

Zorgvuldigheid: onder welke voorwaarden is een technologie moreel aanvaardbaar?
Wenselijkheid: willen we deze technologie wel, en onder welke voorwaarden?

78
Q

Noem 3 onderdelen die een arts moet overwegen bij een paar wat IVF wil

A
  • Reproductieve autonomie:
    • De vrijheid van mensen om zelf te beslissen of ze kinderen willen en zo ja, hoe, wanneer, met wie en onder welke omstandigheden
  • Welzijn wensouders:
    • Geen schade toebrengen aan de wensmoeder (principe van niet- schaden)
  • Welzijn toekomstige kind:
    • Is de arts ook verantwoordelijk voor het welzijn / voorkomen van schade aan het toekomstige kind? (principe van weldoen)
79
Q

Wat zijn de standaarden waar het leven van het toekomstig kind aan moet voldoen bij IVF?

A
  1. Minimale welzijn standaard:
    • Geen medische hulp als het kind tot een bestaan wordt gebracht dat niet ‘levenswaardig’ is
  2. Maximale welzijn standaard:
    • Je mag niet willens en wetens een kind op de wereld brengen in minder dan ideale omstandigheden
  3. Groot risico op ernstige schade/redelijke welzijn standaard:
    • Medische hulp bij voortplanting is aanvaardbaar als het toekomstige kind een redelijke kans heeft op een leven met een redelijke levenskwaliteit
80
Q

Hoe wordt in het geval van PGT bij IVF bepaald of een ziekte daadwerkelijk ernstig is?

A
  • Objectieve biologische kenmerken: kortere levensduur, verstandelijk of lichamelijke handicaps, verslechterde mobiliteit, visie, gehoor
  • Subjectieve ervaringen: geleefde ervaring, ?
81
Q

Wat is het doel van preconceptionele dragerschapsscreening?

A

Het doel van preconceptionele dragerschapsscreening is niet om geboortes van kinderen met een ernstige ziekte te voorkomen, maar om wensouders in staat te stellen geïnformeerde keuzes rond de voortplanting te maken.

82
Q

Noem 3 voordelen van preconceptionele dragerschapsscreening

A
  • Meer dragerparen kunnen over hun verhoogde risico worden geïnformeerd
  • Omdat de screening al voor de zwangerschap plaatsvindt, zijn er meer reproductieve handelingsopties voor wensouders
  • Met preconceptionele dragerschapsscreening kan een verhoogd risico worden aangetoond op ernstige erfelijke aandoeningen die met het huidige prenatale screeningsaanbod niet kunnen worden gevonden
83
Q

Noem 6 nadelen van preconceptionele dragerschapsscreening

A
  • Het risico op de terugkoppeling van dragerschap van aandoeningen die niet ernstig zijn of waarvan het klinisch beloop onzeker is
  • Dat wensouderparen voor moeilijke beslissingen kunnen komen te staan
  • Zorgen over druk op wensouders om deel te nemen
  • Toenemend maakbaarheidsdenken
  • Minder acceptatie van mensen met een ernstige erfelijke aandoening
  • Medicalisering van de kinderwens
84
Q

Noem de 5 criteria binnen het ethische kader bij preconceptionele dragerschapsscreening

A
  • Het moet gaan om een belangrijk gezondheidsprobleem.
  • De screening moet zinvolle uitkomsten hebben in verband met het probleem waarop het onderzoek gericht is (gezondheidswinst of handelingsopties).
  • Er moet een betrouwbare en valide screeningsmethode voorhanden zijn met een gewaarborgde kwaliteit.
  • Deelname aan screening moet gebaseerd zijn op geïnformeerde, vrijwillige keuze.
  • De screening moet rechtvaardig zijn (hieronder vallen toegankelijkheid en doelmatigheid).