Week 4 colleges Flashcards

1
Q

Wat is de mediane leeftijd van de menopauze?

A

51

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat wordt de menopauze genoemd?

A

De laatste menstruatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat merkt je aan de cyclus tijdens de menopauzale transitie?

A
  • De cyclusduur varieert
  • Er komen momenten dat er lange tijd tussen cycli zit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Noem 5 van de meest bekende overgangsverschijnselen

A
  1. Veranderingen in menstruatie
  2. Opvliegers
  3. nachtelijk zweten
  4. Hartkloppingen
  5. Moodswings
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoezo ontstaan tijdens de overgang opvliegers?

A

De dalen van oestrogeen geeft een toename van het cerebrale noradrenaline, waardoor de thermoregulatoire zone versmalt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke 3 fysieke effecten vinden plaats tijdens een opvlieger?

A
  1. Perifere vasodilatatie, hierdoor warm gevoel. Gaat gepaard met stijging in hartfrequentie
  2. Transpiratie: hierdoor dalen kerntemperatuur
  3. Bibberen: als kerntemperatuur onder de normaalwaarde ligt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe kun je bij vrouwen in de overgang de thermoneutrale zone weer verbreden?

A

Door oestrogenen of serotonine te geven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is het effect van de dalende oestrogenen tijdens de menopauze op het genitaal?

A
  1. Er is een afname van bloedcirculatie in het genitale gebied
  2. Er is een afname van elastine en collagenen
  3. Hierdoor atrofie van vaginapeitheel, omliggend bindweefsel, urethra en blaas
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Noem 3 negatieve lange termijn effecten van de menopauze

A
  1. Toename hart- en vaatziekten
  2. Toename osteoporose
  3. Toename borstkanker
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe behandel je menopauzale klachten?

A

Met oestrogenen en progestageen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Noem nadelen van HST als behandeling van menopauzale klachten

A
  1. Soms weer ‘ongesteld’
  2. Steeds meer hormonen slikken/plakken
  3. Soms gespannen borsten
  4. Soms misselijk
  5. Soms vocht vasthouden
  6. Hoger risico op mammaca
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Noem 3 indicaties voor HST voor menopauze

A
  1. Indien menopauze <46 jaar
  2. Ernstige overgangsklachten
  3. Versterkte botontkalking <50 jaar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Noem 4 contra-indicaties voor HST voor menopauze

A
  1. Mammaca
  2. Endometriumca
  3. Trombose en/of longembolie
  4. Migraine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke hormonen geeft je als HST bij menopauze bij een vrouw met een baarmoeder? En bij een vrouw zonder baarmoeder?

A

Met baarmoeder: oestrogenen en progestagenen
Zonder baarmoeder: alleen oestrogenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat geeft een risicoreductie op ovariumcarcinoom?

A

Minder ovulaties hebben; dus de pil (bij gebruik >3 jaar) en meerdere zwangerschappen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke genmutaties geven een verhoogde kans op ovariumcarcinoom?

A

BRCA-1/2 en Lynch syndroom mutaties (MLH1, PMS2, MSH2, (MSH6)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Waarom is bij mensen met ovariumcarcinoom CA125 verhoogd?

A

Deze komt bij prikkeling van het buikvlies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Waarom wordt bij vrouwen met suspect ovariumcarcinoom CEA geprikt?

A

Om onderscheid te maken tussen of het vanuit de darm of de eierstok komt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welke tumormarkers zijn hoog bij ovariële kiemceltumoren?

A

A1FP, HCG, LDH

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welke tumormarkers zijn hoog bij ovariële seks cord strom celtumoren?

A

Inhibine A/B, Oestradiol, AMH

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is de meest agressieve vorm van ovariumcarcinoom?

A

Sereus ovariumcarcinoom, deze ontstaat uit het epitheel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Waarom doet het buikvlies vaak mee met een ovariumcarcinoom?

A

Het epitheel van het ovarium bestaat uit hetzelfde type weefsel als het buikvlies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Welk type ovariumcarcinoom komt in Europa het meeste voor?

A

Het sereus type

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Welke origines kan een ovariumcarcinoom hebben?

A
  1. Ovarium
  2. Tuba
  3. Buikvlies (extraperitoneaal ovariumcarcinoom)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Noem 3 factoren die er aan bijdragen dat een ovariumcarcinoom vroeg intraperitoneaal metastaseert

A
  1. Intraperitoneale lokalisatie van de ovaria
  2. Exfoliatieve groei
  3. Versleping van tumorcellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat zijn de 4 stadia van laag stadium ovariumcarcinoom (1A, 1B, 1C, 2A)?

A

1A: beperkt tot 1 eierstok

1B: beide eierstokken

1C: ook in buikvlies er omheen (tegenwoordig wordt vanaf dit stadium al chemotherapie gegeven)

2A: ook in omliggend weefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Hoe wordt laag stadium ovariumcarcinoom gevonden?

A

Vaak bij toeval, zelden klachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Hoe veel % kans op genezing is er bij laag gradig ovariumcarcinoom?

A

75-90%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat zijn de 3 stadia van hoog stadium ovariumcarcinoom (2B, 3 en 4)?

A

2B: verdere uitbreiding in het kleine bekken
3: uitbreiding buiten het bekken, of retroperitoneal klieren
4: afstandsmetastasen

30
Q

Wat is een sister mary joseph nodule?

A

Een metastase te zien in de navel

31
Q

Welke soort chirurgie doe je bij een hoog stadium ovariumcarcinoom?

A

Debulking chirurgie, optimaal is alle laesies >1 cm verwijderen

32
Q

Wat voor chemotherapieschema wordt bij hoog stadium ovariumcarcinoom gegeven?

A

6 kuren carboplatine/taxol eens per 3 weken, gevolgd door PARP remmer indien respons

33
Q

Hoe veel % van de vrouwen die zijn behandeld voor hoog stadium ovariumcarcinoom met debulking en chemo gaat in klinische remissie? En hoe veel hiervan krijgt weer en recidief?

A

75% gaat in remissie, hiervan krijgt 50-75% een recidief

34
Q

Wat is de mediane ziektevrije overleving van een hoog stadium ovariumcarcinoom? En de mediane overleving?

A

Ziektevrij: 18-24 maanden
Overleving: 36-60 maanden

35
Q

Wat is de grootste risicofactoren voor endometriumcarcinoom?

A

Obesitas/een hoog BMI

36
Q

Wat zijn de T-stadia van het endometriumcarcinoom?

A

T1 - Beperkt tot corpus
T2 - Uitbreiding naar cervix
T3 - Naar buikholte en of schede
T4 - Lokale uitbreiding naar blaas/rectum

37
Q

Wat zijn de genummerde stadia van endometriumcarcinoom? (1A/B, 2, 3A/B/C, 4A/B)

A

1A: In endometrium
1B: In myometrium

2: In cervix

3A: In ovarium
3B: In vagina
3C: In lymfeklieren

4A: In blaas of darm
4B: Afstandsmetastasen

38
Q

Op welke erfelijke ziekte doe je routine onderzoek bij endometriumcarcinoom?

A

Lynch syndroom

39
Q

Wat voor chirurgische behandeling doe je bij endometriumcarcinoom?

A

Hysterectomie en eierstokken verwijderen (oophorectomie)

40
Q

Noem 3 risicofactoren voor het ontwikkelen van een cervixcarcinoom uit een HPV-infectie

A
  1. Gestoorde immuunstatus
  2. Roken
  3. Andere infecties
41
Q

Welke marker wordt bij een cervixcarcinoom verhoogd gezien in geval van een plaveiselcelcarcinoom? En een adenocarcinoom?

A

Plaveiselcel: SCC
Adeno: CA-125

42
Q

Wat houden de 4 verschillende T-stadia in bij cervixcarcinoom?

A

T1: beperkt tot baarmoedermond
T2: ‘beperkte’ uitbreiding naar de scheda of naar opzij (parametria)
T3: uitbreiding naar de onderste 1/3 van de schede of vast aan de bekkenwand (hydonefrose)
T4: uitbreiding naar blaas of rectum

43
Q

Wat houden CIN-II en CIN-III in en hoe wordt dit behandeld?

A

Het zijn voorstadia van het cervixcarcinoom. Dit kan poliklinisch behandeld worden middels Large Loop Excision Transformation Zone (LLETZ)

44
Q

Wat is conisatie?

A

Het binnenste stukje van de baarmoederhals wegnemen, waarbij de randen beoordeeld worden

45
Q

Wat is het verschil tussen een simpele en radicale hysterectomie?

A

Simpel: alleen baarmoeder en cervix weghalen
Radicaal: naast baarmoeder en cervix ook eierstokken, eileiders en omliggend weefsel weghalen

46
Q

Wat houdt een trachelectomie in?

A

Verwijdering van de baarmoederhals, parametrium (steunweefsel), en lymfeklieren zonder verwijdering van de uterus.

Dit wordt toegepast bij sterke kinderwens en een tumor <2 cm

47
Q

Waarom krijgen vrouwen na een trachelectomie een bandje rondom de baarmoedermond?

A

Deze vervangt de functie van de cervix en zorgt ervoor dat ze de zwangerschap niet verliezen. Een sectio is dus een vereiste voor bevalling

48
Q

Welke behandeling wordt gegeven bij hogere stadia cervixcarcinoom waar een operatie niet meer curatief is?

A

Radiotherapie (het curatieve element), chemotherapie en hyperthermie (beide ter ondersteuning van de werking van de radiotherapie)

49
Q

Wat is bij cervix- endometrium- en ovariumcarcinoom erg belangrijk om uit te voeren voor behandeling wordt ingezet?

A

Stagering om de soort behandeling te bepalen

50
Q

Wat is een grootste risicofactor voor een verzakking bij de vrouw?

A

Een bevalling

51
Q

Wat is, naast de bevalling, een tweede grote risicofactor voor een verzakking?

A

Dalende oestrogeenspiegels, hierdoor afname steunweefsel

52
Q

Welke 2 mechanismen in het bekken zorgen voor de ondersteuning van de bovenliggende weefsels?

A

De bekkenbodemspieren en de endopelviene fascie

53
Q

Waar is de bekkenboden dorsaal, lateraal en ventraal aan opgehangen?

A

Dorsaal: het sacrum
Lateraal: ligamentum sacrospinale
Ventraal: os ischii

54
Q

Waar bestaat de m. levator anii uit? Welke zijde van de bekkenbodem vormt deze?

A
  1. m. pubococcygeus
  2. m. iliococcygeus
  3. m. puborectalis

Deze spieren vormen samen de ventrale zijde van de bekkenbodemspieren

55
Q

Waar wordt een de dorsale zijde van de bekkenbodem het diafragma urogenitale door gevormd?

A

De m. coccygeus

56
Q

Wat is het diepste punt van de bekkenbodem?

A

De anale sfincter

57
Q

Welk ligament zit dorsaal aan de anale sfinter en welke ventraal?

A

Dorsaal: ligamentum anococcygeus
Ventraal: centrum tenideum perinei

58
Q

Welke 3 openingen zitten er in de endopelviene fascie?

A

3 openingen voor de urethra, vagina en het rectum

59
Q

Welke weefsel zitten om de blaas, vagina en uretusheen?

A

Blaas: paracystium
Uterus: parametrium
Rectum: paraproctium

60
Q

Wat zijn de 3 levels van het paracolpium?

A

1: m. levator ani & sacro-uteriene ligamenten
2. fascia pubocervicalis
3. fascia rectovaginalis

61
Q

Welke levels van het paracolpium zijn het meeste van belang bij bekkenbodemafwijkingen?

A

Level I & II

62
Q

Welke 4 soorten prolapsen zijn er bij de vrouw?

A
  1. Cystocele: verzakking van de blaas
  2. Top prolaps/descensus uteri: verzakking van corpus uteri
  3. Enterocele: verzakking van de dunne darm (bij hysterectomie)
  4. Rectocele: verzakking van rectum
63
Q

Waaruit bestaat het biopsychosociaal model?

A
  • Normen
  • Biologische factoren (zoals aangeboren problematiek, gevolgen van medicatie)
  • Psychologische factoren (zoals veranderd zelfbeeld, problemen door ziekte)
  • Sociale factoren (zoals relationele problemen)
64
Q

Wanneer heeft een hysterectomie wel of niet een invloed op de seksualiteit?

A

Bij een radicale hysterectomie wel, dan worden de eierstokken ook verwijderd

65
Q

Noem een aantal invloeden van chemo- en hormoontherapie op de seksuele beleving van de man (6)

A
  • Erectiestoornis
  • Verminderd libido
  • Gynecomastie
  • Penis- of testisatrofie
  • Infertiliteit
  • Droge mond, andere reuk- en smaakbeleving
66
Q

Noem een aantal invloeden van chemo- en hormoontherapie op de seksuele beleving van de vrouw (8)

A
  • Onregelmatige menses
  • vroege menopauze en opvliegers
  • Slapeloosheid
  • Depressie en prikkelbaarheid
  • Dyspareunie
  • Infertiliteit
  • Verlaagd libido
  • Vaginale droogheid
67
Q

Noem een aantal invloeden van bestralings- en brachytherapie op de seksuele beleving van de man (4)

A
  • Mictie- of darmklachten
  • Penis- of testisatrofie
  • Infertiliteit
  • Erectiestoornis
68
Q

Noem een aantal invloeden van bestralings- en brachytherapie op de seksuele beleving van de vrouw (8)

A
  • Fibrose en verlittekening benen
  • Vagina atrofie of stenose
  • Mictieklachten
  • Erytheem en ulceraties
  • Verminderde lubricatie
  • Oedeem
  • Verminderde elasticiteit
  • Toegenomen irritatie van de vagina
69
Q

Noem een aantal invloeden van kankerchirurgie op de seksuele beleving van de man (7)

A
  • Erectiestooornis
  • Mictieklachten
  • Verstoord lichaamsbeeld
  • Ejaculatieklachten
  • Dyspareunie
  • Penisverkorting
  • Peniskromstand
70
Q

Noem een aantal invloeden van kankerchirurgie op de seksuele beleving van de vrouw (6)

A
  • Verstoord lichaamsbeeld
  • Darmklachten
  • Menopauze
  • Pijn
  • Verlies van tepels/borsten
  • Verandering vaginale gevoeligheid en grootte
71
Q

Wat is de kans op erectieverlies na een robot-geassisteerde laparoscopische prostatectomie?

72
Q

Noem 7 klachten die kunnen optreden na een RALP

A
  • Verminderd libido
  • Erectieklachten
  • Aspermie (verwijdering vesicula seminalis)
  • Climacturie
  • Anorgasmie
  • Veranderd orgasmegevoel
  • Lengteverandering penis