Tentamenvragen Flashcards

1
Q

Welke tumormarker wil je bij een epitheliaal ovariumcarcinoom prikken?

A

CA-125

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoeveel procent van de zwangere vrouwen heeft een psychiatrische aandoening (tijdens de zwangerschap en/of in het
kraambed)?

A

20%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat kun je als huisarts als behandeling bij urge-incontinentie geven?

A

Bekkenbodemfysiotherapie,anticholinergica

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de kans op mammacarcinoom bij een vrouw die <50 hormonsusbsitutie krijgt?

A

Verwaarloosbaar hoger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is een belangrijk verschil tussen de mitose en de meiose II?

A

Bij de meiose II zijn de zuster-chromatiden niet identiek en bij de mitose wel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Geef twee verschillen aan tussen karyotypering en SNP-array.

A
  1. Karyotypering heeft gekweekte levende cellen nodig voor het verkrijgen van DNA en SNP-array is gebaseerd op DNA-onderzoek dat je
    direct uit het afgenomen materiaal kunt isoleren; het kweken van cellen duurt veel langer dan direct DNA isoleren.
  2. Karyotypering is een visueel microscopisch onderzoek en SNP-array is een moleculair genetisch onderzoek (de resultaten worden
    uiteindelijk wel visueel digitaal weergegeven)
  3. SNP-array is een kwantitatief onderzoek. Te veel of te weinig chromosoommateriaal kan gezien worden, maar een gebalanceerde
    translocatie niet. Karyotypering kan wel gebalanceerde translocaties opsporen.
  4. SNP-array is een kwantitatief onderzoek. De positie in een chromosoom van te veel of te weinig chromosoommateriaal kan niet gezien
    worden. (voorbeeld: losse trisomie 21 vs. een Robertsoniaanse translocatie)?
  5. Het oplossende vermogen van de SNP-array is veel groter dan van karyotypering. Bepaalde microdeleties of micro-duplicaties kunnen
    met karyotypering niet gezien worden. (het woord microdeletie betekent dat de deletie ‘submicroscopisch’ is, m.a.w. kleiner dan met de
    microscoop gezien kan worden)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Beschrijf in drie stappen de werking van Clomid (clomipheen citraat).

A

De ovulatie-inducerende werking berust op de stimulering van de afgifte van FSH en LH uit de hypofyse (1p), waarschijnlijk door remming
van de negatieve terugkoppeling van oestrogeen op de hypofyse en de hypothalamus (1p). De toename van FSH en LH stimuleert de
follikelgroei en resulteert uiteindelijk in een ovulatie (1p)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke bevinding past niet bij een buitenbaarmoederlijke zwangerschap?

A

Koorts

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Bij neurosyfilis, hoe lang geleden heeft de primaire infectie plaatsgevonden?

A

Langer dan 15 jaar geleden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Noem drie soorten medicijnen die ejaculatiestoornissen als bijwerking kennen.

A
  1. Gosereline (GnRH-agonist)
  2. Alpha-blokkers (Alfuzosine, Tamsulosine).
    3.Selective Serotonine Re-uptake Inhibitor (SSRI)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat gebeurt er met de ploïdie (n) en de DNA inhoud (c) tijdens de deling van een oöcyt die plaatsvind rond het moment van
ovulatie?

A

2n4c wordt 1n2c in de oöcyt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Bij welke vrouwen met een epitheliaal ovariumcarcinoom is genetisch onderzoek geïndiceerd?

A

bij alle vrouwen met een vorm van een epitheliaal ovariumcarcinoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke functie hebben oestrogeen en progestron in HST?

A

Oestrogeen ter preventie van osteoporose en cardiovasculaire ziekten; progesteron voor endometriumprotectie c.q. preventie van
endometriumhyperplasie of endometriumcarcinoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Noem twee mogelijke oorzaken van de hydrops foetalis.

A
  1. Genetische aandoeningen (voorbeelden zijn ook goed, te denken valt aan turnersyndroom, del/dup syndromen of een recessieve
    aandoening)
  2. Foetale infectie (b.v. parvo B19, CMV, toxoplasmose)
  3. Bloedgroepanatagonisme (bv. RhD antagonisme, Kell antagonisme).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Een hernia diafragmatica is meestal het gevolg van een verstoorde ontwikkeling van ___?

A

de pleuroperitoneale membranen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waarom zijn geïmprinte genen vaker betrokken bij de ontwikkeling van ziekten dan andere genen?

A
  1. Omdat er geen backup is wanneer expressie van het actieve gen verloren gaat.
  2. Omdat geïmprinte genen epi-genetisch processen reguleren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Er vanuit gaande dat bij een pre-eclampsie de maternale en foetale conditie stabiel blijft, vanaf welke zwangerschapsduur zou je de baring willen
inleiden?

A

Vanaf 34 weken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

In welk compartiment van de placenta bevindt zich het foetale bloed en in welk compartiment het maternale bloed?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Uit welke twee cellagen bestaat de barrière tussen het maternale en foetale bloed aan het einde van de
zwangerschap? Welke van de twee cellagen grenst aan het compartiment waarin het maternale bloed zich bevindt?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is het verschil tussen een complete en een partiële molazwangerschap?

A

Complete mola-zwangerschap: hierbij wordt een eicel zonder erfelijk materiaal bevrucht door een spermacel. Het hieruit ontstane embryo is niet levensvatbaar. Incomplete (ook partiële genoemd) mola-zwangerschap: hierbij wordt één eicel bevrucht door twee spermacellen, ook dit embryo is doorgaans niet levensvatbaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Welke combinatie van testkarakteristieken (positief & negatief boorspellende waarde) heeft het CTG ten aanzien van de detectie van asfyxie van het kind vóór
of tijdens de geboorte?

A

lage positief-voorspellende waarde, hoge negatief-voorspellende waarde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Een aantal antistoffen tegen schildklierweefsel kunnen invloed hebben op de foetus.
Welke antistoffen kunnen een foetale tachycardie veroorzaken?

A

TSH-receptor antistoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Welk 2 gezondheids- en/of maatschappelijke risico of welke risico’s hebben transgender personen méér in
vergelijking met de algemene populatie?

A

Mishandeling en suicide

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat zijn de drie meest voorkomende oorzaken van post coïtaal bloedverlies bij een vrouw van 31 met bloedverlies bij elke coïtus?

A
  1. Cervicitis door chlamydia
  2. Ectropion
  3. Cercivale intra-epitheliale neoplasie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Welke twee meiose-specifieke processen zijn afhankelijk van DNA reparatie processen?

A

Chromosoomparing (1p) en crossover-vorming (1p)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Hoe zou een defect in een DNA dubbelstrengsbreuk herstel tijdens de meiotische profase kunnen leiden tot aneuploïdie in
de rijpe eicel?

A

Als de breuken niet goed worden hersteld kan er iets misgaan met chromosoomparing/crossover-vorming (1p), hierdoor kunnen de
chromosomen niet goed oriënteren als de cel naar metafase gaat/zitten de chromosomen niet aan elkaar vast (1p) en dan kan het
gebeuren dat een chromosoom in de verkeerde cel terecht komt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Noem de drie klnische kenmerken die passen bij de diagnose PCOS (Rotterdamse criteria).

A
  1. cyclusstoornis (alternatief: oligomenorroe);
  2. meer dan 20 follikels per ovarium, echoscopisch detecteerbaar;
  3. klinisch en/of
    biochemisch hirsutisme.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Welke 2 stadia in de ontwikkeling van de spermacel komen bij een maturation arrest niet voor?

A

Spermatiden en spermatozoën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Waarom is crossing-over essentieel voor een correct verloop van de meiose?

A

een correcte chromosoom segregatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Welke 2 structuren ontstaan uit het tuberculum genitale?

A

De glans penis en de clitoris

31
Q

Welke complicatie is het meest gevaarlijk voor de gezondheid van een mevrouw met OHSS?

32
Q

Wat is de meest voorkomende oorzaak van psotmenopauzaal bloedverlies?

A

Cervixcarcinoom

33
Q

Noem 4 afwijkingen die toto ventriculomegalie kunnen leiden

A
  1. Genetische afwijking
  2. Intracraniële bloeding
  3. Spina bifida
  4. Zikavirus (TORCHES)
34
Q

Diverse geneesmiddelen kunnen de placenta passeren. Chemische eigenschappen bepalen de mate waarin dit mogelijk is.
Welk van de onderstaande eigenschappen maakt passage het beste mogelijk?

A

lage ionisatiegraad

35
Q

Noem 2 afwijkingen (naast het afwezig zijn van een milt) die bij isomerisme kunnen passen

A
  1. Een afwijkend hart
  2. Ophoping van mucus in de luchtwegen
36
Q

Noem 3 factoren die kunnen bijdragen bij het ontstaan van een open rug

A
  1. Genetische factoren
  2. Een maternaal foliumzuurtekort
  3. Maternale diabetes mellitus
37
Q

Welke steroïde hormonen spelen een cruciale rol bij het onderdrukken van weeën activiteit?

A

Progestagenen, zoals progesteron

38
Q

Hoe delen spermatogonia, spermatocyten, spermatiden en spermatozoa?

A

Spermatogonia: mitotisch
Spermatocyten: meiotisch
Spermatiden: niet
Spermatozoa: niet

39
Q

Gaat de n. pudendus door de fossa ishcioanalis? Hoe verloopt deze langs de m. levator ani?

A

Deze gaat er inderdaad doorheen. Hij verloopt caudaal.

40
Q

Wat is een belangrijk verschil tussen de mitose en de meiose I fase?

A

Bij de meiose I fase moeten de zusterchromatiden bij de centromeren verbonden blijven en bij de mitose niet.

41
Q

Is een plasbuisoperatie een oorzaak van een erectiestoornis?

42
Q

Wat zijn de rouwtaken van worden?

A
  1. Aanvaarding van de realiteit
  2. Ervaring van pijn
  3. Aanpassen aan nieuw leven
  4. De draad weer oppaken
43
Q

Licht toe aan de zwangere op grond van welke twee redenen de NIPT géén zekerheid geeft over het aanwezig zijn van
deze afwijking bij de foetus

A

De NIPT test maternaal en placentair DNA en geen foetaal DNA (1p) en er is een kans dat de trisomie beperkt blijft tot de placenta, een
zogenaamde CPM (confined placental mosaicism) (1p).

44
Q

In welk trimester kun je een ventrikelseptumdefect, een dunne darmatresie en een holoprosencephalie zien?

A

VSD: Tweede trim
Dunne darm atresie: derde trimester
Holoprosencephalie: eerste trimester

45
Q

Wat zijn kenmerkende macroscopische en microscopische afwijkingen van een placenta bij pre-eclampsie?

A

een kleine placenta met infarcten en tekenen van versnelde uitrijping van de vlokken

46
Q

In welke van de onderstaande embryonale structuren/weefsels komt Lefty2 tot expressie?

A

het laterale mesoderm

47
Q

Wanneer ontwikkelt het stressysteem van een baby zich en heeft stress van de moeder dus invloed?

A

Tijdens de zwangerschap en de eerste 3 maanden na de geboorte

48
Q

Wat is de meest aangewezen actie bij een vrouw met hashimoto en een positieve zwangerschapstest?

A

Verhoging dosering levothyroxine

49
Q

Hoe lang moet bij een moeder sprake zijn van depressieve klachten voordat postpartum depressie kan worden vastgesteld?

50
Q

Hoe heet het als tijdens de mannelijke meiose X en Y worden uitgezet?

A

XY body forming

51
Q

Wat is het synaptonemale complex?

A

Het is een eiwitcomplex dat de chromosomen bij elkaar houdt /brengt

52
Q

Tijdens de spermatogenese wordt het acrosoom gevormd.
Wat is de functie van deze structuur?

A

Deze zorgt voor doordringing van de zona pellucida.

53
Q

Noem 7 redenen voor polyhydramnion in het derde trimester van de zwangerschap

A
  1. Polyurie bij slecht of niet gereguleerde diabetes gravidarum
  2. Slikstoornis van de foetus door een neurologische aandoening (bij voorbeeld anencephalie)
  3. Retrognatie
  4. Obstruerend proces in de halsregio (b.v. struma, mondbodemtumor)
  5. Duodenum atresie
  6. Oesophagus atresie
  7. Skelet dysplasie met een smalle thorax
54
Q

Cocaïne verhoogt de concentratie van een vasoconstrictoire neurotransmitter zodat de bloedtoevoer naar de foetus in gevaar komt.
Om welke neurotransmitter gaat het hier?

A

noradrenaline

55
Q

Door welke hormonen worden de toeschiet- en de zoogreflex gereguleerd?

A

De toeschietreflex wordt geregeld door oxytocine, de zoogreflex door prolactine

56
Q

Wat is een typisch symptoom van een bacteriële vaginose?

A

Een rotte vis geur

57
Q

Waarom is er bij een zwangerschap met een nieuwe partner risico voor placentaire problematiek?

A

Omdat er opnieuw blootstelling is aan lichaamsvreemd materiaal

58
Q

Wat zijn de 3 onderdelen van de anticonceptieve werking van de minipil?

A

A. ontoegankelijk slijm in cervix uteri
B. verhinderen innesteling embryo
C. onderdrukken van ovulatie

59
Q

Welke celtype van een Graaffs follikel wordt gestimuleerd door het luteïniserend hormoon (LH) en welk hormoon wordt er vervolgens geproduceerd
door dat celtype?

A

De geluteïniseerde thecacel, deze produceert testosteron

60
Q

Wanneer is ulipristal niet effectief als noodanticonceptie?

A

Wanneer de ovulatie als heeft plaatsgevonden, of wanneer het langer dan 5 dagen is geweest

61
Q

Waar wordt de non-treponemale RPR/VDRL test voor gebruikt?

A

ter bepaling of follow-up van de lues ziekteactiviteit

62
Q

Noem 2 redenen (naast mosaïcisme) waardoor er een verschil kan zijn tussen een NIPT uitslag en een amniocentese

A
  1. Postzygotische mitotische non-disjunctie. In een in origine diploïd embryo en / of placenta kan een cellijn ontstaan met een trisomie. Het kan dus zijn dat de foetus een trisomie laat zien, terwijl de placenta diploïd blijft (2p).
  2. Trisomic rescue. Een zygote die oorspronkelijk een trisomie heeft, doordat één van de geslachtscellen (oocyt of spermacel diploïd was) kan één van de extra chromosomen verliezen / uitstoten. Een deel van de ontwikkelde weefsels heeft dan een (volledige of mozaïek) trisomie en een deel heeft een diploïd patroon. In deze casus is er sprake van een placenta met een diploïd / normaal patroon en een foetus met een trisomie
63
Q

Onder welke categorie late zwangerschapsafbreking vallen trisomie 13 en 18?

A

Categorie 1

64
Q

Hoeveel procent van de zwangere vrouwen in Nederland is een ‘zeer kwetsbare zwangere’?

65
Q

Wat is de kans dat een kind van een depressieve ouders gedurende de kindertijd (voor het 18e levensjaar) zelf een depressie ontwikkelt?

66
Q

Noem 3 wetenschappelijk bewezen risicofactoren voor een diep-veneuze trombose bij een zwangere

A
  1. Hoge leeftijd
  2. Immobiliteit
  3. Overgewicht
67
Q

Welk % van de ovariumcarcinomen heeft een erfelijke oorzaak?

68
Q

Welke 2 zwangerschapscomplicaties komen het meeste voor bij PCOS?

A

Pre-eclampsie en zwangerschapsdiabetes

69
Q

Waar berust de hoofdwerking van POP voornamelijk op? 

A

onderdrukken gonadotrofinen

70
Q

Om een seksuologische disfunctie te kunnen diagnosticeren wordt als uitgangspunt een theoretisch seksuologisch model gebruikt dat ook
als voorlichting over seksueel functioneren aan patiënten gebruikt kan worden.
Welk model is dit?

A

seksuele responscyclus

71
Q

Met welke vier nadelige effecten is een verlaagd maternaal foliumzuurgehalte geassocieerd?

A
  1. Gehemeltespleet
  2. Laag geboortegwicht
  3. Miskraam
  4. Neurale buisdefect
72
Q

Wat is het effect van het ontstaan van meer gap junctions in het myometrium tijdens de partus?

A

Door de verhoogde elektrische koppeling tussen de cellen ontstaan sterke weeën.