Week 5 - Verdachte en verhoor (5.2) Flashcards

1
Q

Leg uit wat er wordt bedoeld dat het strafprocesrecht ‘zwaard en schild’ tegelijkertijd is

A

Enerzijds faciliteert het strafprocesrecht de overheid om daders te vervolgen (zwaard), anderzijds beschermt het strafprocesrecht de burgers tegen een al te indringende overheid (schild)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Noem 3 kenmerken van het accusatoir procesmodel

A

Accusatoir procesmodel:
- Twee gelijkwaardige partijen staan tegenover elkaar, waarbij de rechter zich beperkt tot de rol van scheidsrechter
- Nadruk ligt op (mondelinge) bewijsvoering
- Indien het bewijs niet toelaatbaar is aan de lekenrechters (jury), in de ogen van de rechter, beslissen rechters op grond van ‘beyond any reasonable doubt’ (geen twijfel over de schuld mogelijk)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Noem 3 kenmerken van het inquisitoir procesmodel

A

Inquisitoir procesmodel:
- Vervolger en beschuldigde staan tegenover elkaar
- Nadruk ligt op (schriftelijke) uitslag van vooronderzoek (waarbij de beschuldigde het object van het onderzoek is)
- Rechter beslist welke resultaten uit het vooronderzoek hij betrekt bij zijn beslissing en neemt uiteindelijk een beslissing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Noem 3 kenmerken van het gematigde accusatoir/inquisitoir procesmodel

A

Gematigd accusatoir/inquisitoir procesmodel:
- Aanwezigheid van beroepsrecht
- Nadruk ligt op inquisitoir vooronderzoek (waarbij strafdossier de basis vormt voor de strafrechtspleging)
- Verdachte wordt in de gelegenheid gesteld om verweer te voeren en daarbij tegenbewijs te leveren (waarbij de verdediging als procespartij wordt gezien) (accusatoir)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Leg uit waar in de wet het onderscheid wordt gemaakt tussen een materiële verdachte en een formele verdachte

A
  • Een formele verdachte wordt omschreven in art. 27 lid 1 Sv.
  • Een materiële verdachte wordt omschreven in art. 27 lid 2 Sv.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wanneer wordt er gesproken van een verdenking?

A

Een verdenking is als er op grond van feiten en omstandigheden een redelijk vermoeden bestaat dat er een strafbaar feit is gepleegd (let op, er kan dus een verdenking zijn zonder dat er een verdachte is)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wanneer wordt er gesproken van een verdachte?

A

Een verdachte is een verdenking tegen een specifiek persoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Er bestaat een spanningsveld tussen instrumentaliteit (= middelen om een doel te bereiken) en rechtsbescherming. Leg dit uit

A

Instrumentaliteit (bevoegdheden) mogen pas worden uitgeoefend zodra er sprake is van en verdachte (voor een verdachte is het dus zo gunstig mogelijk als verdachte te worden aangemerkt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Leg uit wat onschuldpresumptie inhoudt

A

Onschuldpresumptie betekent dat een verdachte onschuldig is totdat het tegendeel wordt bewezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Leg uit waar het Nemo tenetur-beginsel op ziet

A

Het Nemo tenetur-beginsel ziet erop dat een persoon waarop een (strafrechtelijke) sanctie is ingesteld, zijn procespositie in vrijheid moet kunnen bepalen en kan niet worden verplicht om aan zijn eigen veroordeling bij te dragen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly