Week 4 - Het intercollegiale consult (en (ir)relevante zijpaadjes) Flashcards

1
Q

Hoe kan hypokaliëmie gebeuren door redistributie? (3)

A

Anabool, insuline, bètastimulatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe kan hyperkaliëmie gebeuren door redistributie? (2)

A

Rabdomyolyse, tumorlyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de meest voorkomende manier van minder kalium?

A

Verminderd kalium innemen via eten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de meest voorkomende manier van hyperkaliemie?

A

Via infuus per ongeluk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe kan hypokaliëmie komen door excretie? (3)

A

Diarree, tubulair verlies, diuretica

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Zijn er kaliumsparende diuretica?

A

Ja

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe kan hyperkaliëmie komen door verminderde excretie?

A

Nier insufficiëntie of kaliumsparende diuretica

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat voor diagnostiek zet je in om de oorzaak van hyper/hypokaliëmie te komen? Welk lab? Welk urine?

A

Plasma K+, renine/aldosteron, kreatinine, leukocyten, CK, glucose, urine kalium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat te doen als kalium 3 door een diuretica? (2)

A

Stop en suppletie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat te doen als kalium 3,4 bij refeeding (parenterale voeding)?

A

Suppletie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly