2019 2 Flashcards
Selecteer drie tekenen van een dreigende spontane vroeggeboorte:
A
minder kindsbewegingen voelen door de zwangere
B
stijging van de bloeddruk
C
bloederig slijmverlies per vaginam
D
onrustig gevoel in de benen
E
andere eetgewoonten
F
vochtverlies per vaginam
G regelmatige weeënactiviteit
H
Gedragsveranderingen
C
bloederig slijmverlies per vaginam
F
vochtverlies per vaginam
G regelmatige weeënactiviteit
Verstoring van welke endotheelfuncties in het vaatbed van de longen is een belangrijke oorzaak van de snelle afname in arteriële
zuurstofsaturatie van het bloed bij patiënten met COVID-19?
Regulering van
A
weefseldoorbloeding
B
barrièrefunctie
C
angiogenese
D
infiltratie van ontstekingscellen
B
barrièrefunctie
Patiënten met chronisch nierfalen zijn minder goed in staat om calcium en fosfaat uit te scheiden. Dit leidt tot langdurig en sterk verhoogde
concentraties van deze ionen in het bloed, en tot kalkafzettingen in de aorta.
Door deze kalkafzettingen in de aorta hebben deze patiënten een verhoogd risico op (selecteer er drie):
A
arteriitis temporalis
B
stroke (herseninfarct)
C
linkerventrikelhypertrofie
D
veneuze insufficiëntie
E
Blindheid
B
stroke (herseninfarct)
C
linkerventrikelhypertrofie
E
Blindheid
Bij onderzoek van een zuigeling van 2 maanden valt op dat de liespulsaties minder goed voelbaar zijn dan de pulsaties die aan de rechterarm.
Deze bevinding suggereert:
A
een persisterende ductus arteriosus
B
verminderde cardiac output
C
een hartafwijking met links-rechtsshunt
D
een coarctatio aortae
D
een coarctatio aortae
Er zijn volgens de European Society of Cardiology (ESC) 5 types cardiomyopathieën (CMP) gebaseerd op “structuur en functie”.
Welke van onderstaande CMP’en hoort er niet bij?
A
aritmogene rechterventrikel cardiomyopathie (ARVC)
B
dilaterende cardiomyopathie (DCM)
C
hypertrofische cardiomyopathie (HCM)
D
non-compaction cardiomyopathie (NCCMP)
E
unclassified cardiomyopathie
D
non-compaction cardiomyopathie (NCCMP)
Recepten voor een goed gesprek (2014) beschrijft verschillende gesprekstechnieken die ‘openmakend’ of ‘toedekkend’ werken bij het hanteren van
emoties.
Welke van onderstaande gesprekstechnieken worden in het boek beschreven als ‘openmakend’
Kies er vier.
A
een gevoelsreflectie maken
B
positief her-etiketteren
C
personaliseren
D
erkennen en accepteren
E
versterken en steunen
F
samenvatten
G stiltes
H
hier en nu
A
een gevoelsreflectie maken
C
personaliseren
D
erkennen en accepteren
G stiltes
Compressietherapie is de hoeksteen van de behandelingen door flebologen.
In welke situatie bestaat er een contra-indicatie?
A
thromboflebitis
B
lymfoedeem
C
erysipelas
D
geen van deze
D
geen van deze
Minst belangrijk bij de behandeling van een ulcus cruris is
A
stimuleren van de mobiliteit
B
keuze van compressiemateriaal en techniek
C
keuze van wondbedekker
D
stoppen met roken
C
keuze van wondbedekker
Een arts hoort bij auscultatie van het hart bij een 73-jarige man een vierde harttoon.
Bij welk hartritme kan deze toon zeker NIET gehoord worden?
A
boezemfibrilleren
B
sinustachycardie
C
Sinusbradycardie
A
boezemfibrilleren
Een 75-jarige man heeft in de afgelopen maanden pijn in zijn rechterbeen gekregen, vooral na het lopen van afstanden groter dan ongeveer 400
meter. Hij rookt al lang (55 jaar), en heeft hypertensie. Bij lichamelijk onderzoek voelt het rechter been iets kouder aan dan het linkerbeen. De
pulsaties van de arteria tibialis posterior zijn aan beide voeten niet de voelen. De arteria dorsalis pedis is rechts wel, maar links niet voelbaar. Bij
aanvullend onderzoek blijkt er een stenose van één van de bloedvaten in het rechter been.
Wat is op in deze situatie de beste behandeling?
A
trombolyse met behulp van alteplase (een recombinant plasminogeen activator)
B
antistolling met behulp van enoxaparin (een laag moleculair gewichtsheparine)
C
looptraining onder begeleiding van een fysiotherapeut
C
looptraining onder begeleiding van een fysiotherapeut
Een 82-jarige vrouw wordt binnengebracht op de spoedeisende hulp. Ze is verward en het lukt niet om een goede anamnese af te nemen. Enige tijd
geleden is zij begonnen met een antidepressivum (fluoxetine) wegens een stemmingsstoornis. De pols is, terwijl zij ligt, 80/min en de bloeddruk
140/88 mmHg. Er is geen orthostatische hypotensie. Bij aanvullend onderzoek blijkt een plasmanatriumconcentratie van 121 mmol/l. De
osmolaliteit van plasma is 250 mosmol/kg. De plasma creatinineconcentratie is 78 micromol/l. De osmolaliteit van de urine is 750 mosmol/kg en
de urinenatriumconcentatie is 60 mmol/l.
Wat is nu het meest waarschijnlijke mechanisme ten grondslag liggend aan de hyponatriëmie?
A
syndrome of inappropriate ADH-secretion (SIADH)
B
normale ADH-secretie ten gevolge van volumedepletie
C
waterintoxicatie
D
diabetes insipidus
A
syndrome of inappropriate ADH-secretion (SIADH)
Bij patiënten met een hemostasestoornis kan – behalve bij bloedverlies uit de hogere urinewegen – overwogen worden de fibrinolyse te remmen.
Welk geneesmiddel is daartoe in staat?
A
geactiveerd proteïne C
B
heparine
C
tranexaminezuur
D
4-factorenconcentraat
E
recombinant tissue plasminogeen activator (r-tPA)
C
tranexaminezuur
Bij sommige neonaten sluit de ductus arteriosus (ductus van Botalli) niet goed. Dat kan leiden tot een shunt tussen de grote circulatie en de
longcirculatie.
Bewering:
Een vroeg symptoom van deze aandoening is cyanose.
Deze bewering is
A
juist
B
Onjuist
B
onjuist
Acenocoumarol is een antagonist van vitamine K. Ten opzichte van direct werkende orale anticoagulantia (DOAC’s) zijn er enkele nadelen.
Welke?
Selecteer er twee.
A
Stoltijden dienen bij gebruik van acenocoumarol regelmatig te worden gecontroleerd.
B
Er zijn tussen acenocoumarol en antibiotica soms onvoorspelbare interacties.
C
Nierfunctiestoornissen ( eGFR<30 ml/min) zijn een contra-indicatie voor gebruik van acenocoumarol.
D
De werkingsduur van acenocoumarol is in vergelijking met de meeste DOAC’s erg kort.
A
Stoltijden dienen bij gebruik van acenocoumarol regelmatig te worden gecontroleerd.
B
Er zijn tussen acenocoumarol en antibiotica soms onvoorspelbare interacties.
Naast primaire vetstofwisselingsstoornissen zijn er ook vetstofwisselingsstoornissen die samenhangen met andere ziekten.
Welke twee ziekten of situaties zijn geassocieerd met gecombineerde dyslipidemie?
A
diabetes mellitus
B
alcoholmisbruik
C
malabsorptie
D
endocarditis lenta
E
roken van sigaretten
A
diabetes mellitus
B
alcoholmisbruik