2018 2 Flashcards
Een man van 59 jaar meldt zich bij de huisarts met langzaam progressieve ernstige pijn aan het rechter been. Hij kan ongeveer een kilometer
lopen, maar moet dan stilstaan. Dan gaat de pijn weg. De huisarts voelt geen pulsaties aan de arteria tibialis posterior en arteria dorsalis pedis
rechts. Zij denkt ogenblikkelijk aan een claudicatio intermittens, en verwijst de patiënt naar de vaatchirurg.
Welk van onderstaande behandelstrategieën heeft het beste lange-termijnseffect op de klachten in het rechter been?
A
rivaroxaban
B
urokinase
C
looptraining onder leiding van de fysiotherapeut
D
acenocoumarol
E
aspirine in een lage dosering
F
Simvastatine
C
looptraining onder leiding van de fysiotherapeut
Een 69-jarige vrouw komt op het spreekuur van de huisarts in verband met duizeligheid de afgelopen twee weken. Met name bij inspanning heeft
ze er last van. Gisteren is ze er zelfs bij flauwgevallen. Haar voorgeschiedenis vermeldt daarnaast hypertensie en een depressieve stoornis. Als
medicatie gebruikt zij hydrochloorthiazide, lisinopril, metoprolol en citalopram.
Bij het lichamelijk onderzoek meet de huisarts een hartfrequentie van 38 slagen/minuut, regulair en een bloeddruk van 130/82 mmHg. Hij
constateert dat er sprake is van een ritmestoornis. Een van de oorzaken daarvan is een bijwerking van een medicament.
Het meest waarschijnlijke medicament dat voor deze vermoedelijke ritmestoornis verantwoordelijk zou kunnen zijn, is
A
citalopram
B
hydrochloorthiazide
C
lisinopril
D
Metoprolol
D
metoprolol
Bij het verrichten van een intercollegiaal consult is mondelinge communicatie (tussen consulent en consultvrager) van cruciaal belang.
Welke maatregel is daarnaast het meest relevant voor een goede en effectieve opvolging van het advies?
A
uitvoerige schriftelijke rapportage door de consulent
B
een concreet advies van de consulent
C
dataverzameling door de consulent bij de bron
D
het antwoord van de consulent moet zich beperken tot de specifieke vraag van de consultvrager
B
een concreet advies van de consulent
Een vrouw van 29 jaar is 32 weken zwanger (gravida 1 , para 0). De zwangerschap is tot dusverre ongecompliceerd verlopen. Ze is onder controle
bij de verloskundige. De laatst gemeten bloeddruk daar (een week geleden) was 138/88 mmHg. Zij belt de dienstdoende huisarts op vrijdagavond
omdat ze pijn in de rechter bovenbuik en mid-epigastrisch heeft. Ze heeft deze pijn nog nooit eerder gehad. De pijn is vanmiddag ontstaan. Ze is
niet misselijk en braakt niet. De huisarts stuurt haar naar een spoedeisende hulp waar ook obstetrische zorg kan worden geboden. Er wordt
laboratoriumonderzoek verricht en een cardiotocogram om de conditie van de foetus in de gaten te houden.
Welk laboratoriumonderzoek zou ondersteuning bieden voor de diagnosegroep “hypertensieve ziekten van de zwangerschap”?
Kies er vijf.
A
trombopenie
B
sterk verhoogde bezinking
C
sterk verhoogd C-reactief proteïne (CRP)
D
hyperbilirubinemie
E
laag hemoglobinegehalte
F
verhoogd lactaatdehydrogenase (LD)
G sterk verhoogd ureum
H
Protëinurie
A
trombopenie
D
hyperbilirubinemie
E
laag hemoglobinegehalte
F
verhoogd lactaatdehydrogenase (LD)
H
Protëinurie
Een patiënt heeft een aangeboren afwijking van de hemostase die uitgesproken doet denken aan een stoornis in de primaire hemostase. Zowel
trombocytenaantal als -functie zijn – met behulp van moderne laboratoriumtechnieken (naast de bloedingstijd) - normaal.
Met welke afwijkingen is het bovenstaande klinische beeld wellicht te verklaren?
Kies er twee.
A
vitamine C-tekort
B
één van de Ehlers-Danlos Syndromen (EDS)
C
de ziekte van Glanzmann
D
hyperhomocyteïnemie
E
de ziekte van Bernard-Soulier
A
vitamine C-tekort
B
één van de Ehlers-Danlos Syndromen (EDS)
Bewering over HMG-CoA reductaseremmers (statines).
Het belangrijkste cholesterolverlagende effect van statines berust op directe remming van de cholesterolsynthese.
Deze bewering is
A
juist
B
Onjuist
B
onjuist
Er zijn verschillende medicamenten om cardiovasculaire morbiditeit en mortaliteit te verminderen in patiënten met stabiele angina pectoris zonder
hypertensie.
De twee klassen van geneesmiddelengroepen die dat vooral doen zijn de
A
statines
B
nitraten
C
trombocyt-aggregatieremmers
D
dihydropyridine calciumantagonisten
E
non-dihydropyridine calciumantagonisten
A
statines
C
trombocyt-aggregatieremmers
Bewering over conventionele thoraxfoto.
Op een conventionele thoraxfoto (X-thorax) kan een indruk worden gekregen over de positie van een infiltraat van de rechter long. Als op een
voor-achterwaartse (AP-) thoraxfoto de rechter contour van het hart goed is te onderscheiden ten opzichte van longweefsel dan wijst dat meer in
de richting van een infiltraat in de onderkwab dan in de middenkwab van de rechterlong.
Deze bewering is
A
juist
B
Onjuist
A
juist
Een bewering over zwangerschapsgerelateerde hypertensieve ziekten
Zwangerschapsgerelateerde hypertensieve ziekten komen – gecorrigeerd voor alle andere variabelen - vaker voor bij en
donorembryozwangerschap.
Deze bewering is
A
juist
B
Onjuist
A
juist
Bij patiënten met aangeboren hartafwijkingen wordt er in een bepaald percentage een genetische oorzaak gevonden.
Het compleet atrioventriculair septumdefect wordt vooral gezien bij patiënten met het syndroom van:
A
Noonan (diverse mutaties beschreven)
B
Williams (7q11.23 microdeletie)
C
Turner (45, X0)
D
Down (trisomie 21)
A
Noonan (diverse mutaties beschreven)
Pathologische verlaging van de compliantie van de aorta heeft verschillende gevolgen voor het hart.
Welke?
Kies er twee.
A
hypertrofie van het rechter ventrikel
B
atrofie van het septum
C
patent foramen ovale
D
hartfalen
E
verhoogd risico op ischemie van het myocard
F
Boezemfibrilleren
D
hartfalen
E
verhoogd risico op ischemie van het myocard
Bij een gezonde foetus is de druk in de rechterkamer gelijk aan de druk in de linkerkamer.
Welke hemodynamische verandering zien we bij gezonde zuigelingen in de eerste week na de geboorte?
A
daling van de longvaatweerstand
B
stijging van de druk in de rechterkamer
C
links-rechts shunt tussen de kamers
D
daling van de druk in de linker boezem
A
daling van de longvaatweerstand
Diastolische dysfunctie wordt al vroeg in het ziektebeeld van hypertrofische cardiomyopathie gevonden.
Welke van onderstaande cellulaire veranderingen treedt als eerste op in de pathogenese van diastolische dysfunctie?
A
toename in ATP verbruik door sarcomeren
B
afname functie ryanodinereceptor
C
verhoogd calcium in cytosol tijdens ontspanningsfase (diastole)
D afname functie SERCA (SR Ca2+-ATPase)
E toename in ATP verbruik door SERCA (SR Ca2+-ATPase)
D afname functie SERCA (SR Ca2+-ATPase)
Een vraag over de werking van stikstofoxide.
Welke van de hierna genoemde effecten worden toegeschreven aan stikstofoxide (NO) in vivo?
Noem er twee.
A
toename van de primaire hemostase ( zoals bloedplaatjesadhesie)
B
bloeddrukverhoging
C
afweer tegen microorganismen
D
bijdrage aan erectiele functie
C
afweer tegen microorganismen
D
bijdrage aan erectiele functie
Welke van onderstaande modellen zijn geschikt om oorzaken van boezemfibrilleren te onderzoeken?
Kies er drie.
A
aorta-biopsiën van patiënten
B
aa. mammaria internae van patiënten
C
fruitvliegen (Drosophila Melanogaster)
D
ringwormen (Caenorhabditis Elegans)
E
atriale appendices van patiënten
F
Honden
C
fruitvliegen (Drosophila Melanogaster)
E
atriale appendices van patiënten
F
honden