Week 2 - Ma - Hemostaseregulatie en fibrinolyse (patiënt) Flashcards

1
Q

Waardoor wordt factor 13 actief?

A

Thrombine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat doet factor 13 met fibrinogeen?

A

Zet het om in een fibrine netwerk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is d-dimeer?

A

Een afbraakproduct van fibrine netwerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Patiënt heeft een factor 13 deficiëntie. Is de D-dimeer een betrouwbare mate?

A

Nee, want factor 13 deficiëntie zorgt voor minder D-dimeer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn 4 mogelijke medicamenten om stolling te remmen? (4)

A

Antithrombine, proteïne S, proteïne C, tissue factor pathway inhibitor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe werkt antithrombine om stolling te remmen? (2)

A

Remming factor 10a (Xa) en 2a (IIa)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe werken proteïne S en proteïne C om de stolling te remmen? (2)

A

Remmen factor 5a (Va) en factor 8a (VIIIa)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe werkt de tissue factor pathway inhibitor om de stolling te remmen?

A

Remt activering van factor 10a (Xa)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welk middel kan gebruikt worden om fibrine op te ruimen?

A

Plasmine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

In aanwezigheid van thrombumoduline is thrombine een activeerder van de remming van de stolling. Hoe gebeurt dit?

A

Thrombine zet proteïne C om in geactiveerd proteïne C, proteïne C remt factor 5a en 8a, de cofactor hierbij is Proteïne S.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wanneer komt thrombumoduline tot expressie?

A

Als het endotheel normaal is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zet plasminogeen om in plasmine? Onder welke voorwaarden?

A

Tissue plasminogeen activator, alleen als plasmine aan fibrine vastzit kan het geactiveerd worden door tissue plasminogeen activator

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Kiezende uit: anti-plaatjes (trombocyten) middelen, antistolling, fibrinolytica en fibrinolyseremmers, wat is het volgende middel: aspirine

A

Anti-plaatjes (trombocyten) middelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Kiezende uit: anti-plaatjes (trombocyten) middelen, antistolling, fibrinolytica en fibrinolyseremmers, wat is het volgende middel: ticoplidine

A

Anti-plaatjes (trombocyten) middelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Kiezende uit: anti-plaatjes (trombocyten) middelen, antistolling, fibrinolytica en fibrinolyseremmers, wat is het volgende middel: clopidogrel

A

Anti-plaatjes (trombocyten) middelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Kiezende uit: anti-plaatjes (trombocyten) middelen, antistolling, fibrinolytica en fibrinolyseremmers, wat is het volgende middel: heparine

A

Antistolling

17
Q

Kiezende uit: anti-plaatjes (trombocyten) middelen, antistolling, fibrinolytica en fibrinolyseremmers, wat is het volgende middel: fraxiparine

A

Antistolling

18
Q

Kiezende uit: anti-plaatjes (trombocyten) middelen, antistolling, fibrinolytica en fibrinolyseremmers, wat is het volgende middel: pentasaccharide

A

Antistolling

19
Q

Kiezende uit: anti-plaatjes (trombocyten) middelen, antistolling, fibrinolytica en fibrinolyseremmers, wat is het volgende middel: directe orale anticoagulantia

A

Antistolling

20
Q

Kiezende uit: anti-plaatjes (trombocyten) middelen, antistolling, fibrinolytica en fibrinolyseremmers, wat is het volgende middel: vitamine K antagonisten

A

Antistolling

21
Q

Kiezende uit: anti-plaatjes (trombocyten) middelen, antistolling, fibrinolytica en fibrinolyseremmers, wat is het volgende middel: urokinase

A

Fibrinolytica

22
Q

Kiezende uit: anti-plaatjes (trombocyten) middelen, antistolling, fibrinolytica en fibrinolyseremmers, wat is het volgende middel: streptokinase

A

Fibrinolytica

23
Q

Kiezende uit: anti-plaatjes (trombocyten) middelen, antistolling, fibrinolytica en fibrinolyseremmers, wat is het volgende middel: tissue plasminogeen activator

A

Fibrinolytica

24
Q

Kiezende uit: anti-plaatjes (trombocyten) middelen, antistolling, fibrinolytica en fibrinolyseremmers, wat is het volgende middel: renexaminezuur

A

Fibrinolyseremmers

25
Q

Kiezende uit: anti-plaatjes (trombocyten) middelen, antistolling, fibrinolytica en fibrinolyseremmers, wat is het volgende middel: epsilon-aminocapronzuur

A

Fibrinolyseremmers

26
Q

Hoe kan je vitamine K antagonisten remmen? (2)

A

Met vitamine K in combinatie met 4 factoren concentraat

27
Q

Hoe kan je heparine remmen?

A

Protamine

28
Q

Hoe kan je aspirine remmen?

A

Trombocytentransfusie

29
Q

Hoe kan je directe orale anticoagulantia remmen? (2)

A

Idarucizumab of andexanet

30
Q
A