Week 3 - Hc. 6: Tubulaire reabsorptie en secretie Flashcards
Reabsorptie
De selectieve terugname uit het filtraat van nuttige stoffen, zoals glucose, aminozuren, Pi, bicarbonaat, zout en water
Secretie
Het selectief afgeven van organische verbindingen, afvalstoffen en geneesmiddelen aan de voorurine
Excretie van organische verbindingen
Organische verbindingen worden niet goed gefiltreerd, omdat ze niet goed oplosbaar zijn en gebonden zijn aan eiwitten. In het tweede gedeelte van de proximale tubulus zijn minder specifieke carriers aanwezig die de organische verbindingen over de tubuluswand naar de urine toe kunnen transporteren
Manieren van transport bij reabsorptie en secretie
- Paracellulair transport
- Transcellulair transport
Paracellulair transport
Transport tussen de cellen door en dus ook tussen de tight junctions door. De stoffen moeten dan de basaal lateralle zijde en apicale zijnde van de cel passeren. Dit is geen selectief transport.
Transcellulair transport
Transport dwars door twee membranen heen: hierbij moeten het basolateraal membraan en apicaal membraan gepasseerd worden. Dit is wel selectief transport die beide richtingen op kan gaan
Solvent drag
Het volgen van water door Ca, Mg en K-ionen bij paracellulair transport.
Twee capillaire netwerk nieren
Peritubulaire capillaire netwerk: deze is er om proximale tubulaire cellen van bloed te voorzien. Er is daar veel bloed nodig, omdat de meeste reabsorptie in de proximale tubulus plaatsvindt. Hier is veel energie voor nodig. Het zorgt er ook voor dan het gereabsorbeerde vocht kan worden afgevoerd
Druk in het tweede capillaire netwerk
Na het eerste capillaire netwerk is veel vocht gefiltreerd en de eiwitten blijven achter. In de efferente arteriole is hierdoor de colloïd osmotische druk gestegen. Door de weerstand van de efferente arteriole is de hydrostatische druk in het tweede capillaire netwerk verder afgenomen. Door de hoge osmotische druk en de lage hydrostatische druk is het dus erg geschikt om vocht terug te halen
SNGFR
Single nefron GFR: deze varieert tussen glomeruli. Om de filtratiesnelheid van een nefron te bepalen, kan een nefron worden aangeprikt om metingen te verrichten.
Reabsorptie in de proximale tubulus
Heeft een overcapaciteit. Hier worden alle eiwitten en fosfaten volledig gereabsorbeerd. De reabsorptie is altijd zodanig dat het filtraat alstijd iso-osmotisch is met het bloed
Glucose reabsorptie
Is gekoppeld aan de reabsorptie van natrium dmv een natrium symporter (secundair actief) in het apicale membraan door de elektrochemische natrium gradiënt. De Na/K pomp in het basolaterale membraan zorgt voor de lage natrium concentratie in de cel. In het basolaterale membraan zit glucose carrier (GLUT2) die glucose passief afvoert.
Wat gebeurt er met kalium bij glucose reabsorptie
Het wordt door de Na/K pomp de cel in gepomp om de natriumgradiënt te vormen. Kalium hoopt dan op in de cel en wordt vervolgens via een kanaal aan de basolaterale zijde afgevoerd
Natrium glucose symporter
Twee vormen: SGLT1 en SGLT2. SGLT2 transporteert 1 natrium en 1 glucose terwijl SGLT1 2 natrium en 1 glucose transporteert. SGLT2 zit in het 1ste deel van de proximale tubulus en SGLT1 zit in het laatste deel van de proximale tubulus.
In het 1ste deel van de proximale tubulus is de concentratie van glucose in het interstitium nog relatief vrij laag. Dan is slechts de energie van 1 natrium genoeg om glucose te transporteren. In het laatste deel van de proximale tubulus is de concentratie glucose relatief veel hoger in de cel. Het gevolg is dat er meer energie nodig is om een glucose molecuul te transporteren.
Gevolg hogere glucose concentratie bloed
Er wordt meer glucose gefiltreerd. Al dit glucose wordt ook weer gereabsorbeerd. Echter zal bij een bepaalde hoge hoeveelheid glucose niet genoeg energie meer zijn om alles terug te reabsorberen.