w4 hc.4 inleiding hemostase Flashcards

1
Q

functies van hemostase (= bloedstolling)

A

stoppen van een bloeding bij een trauma
in rust: vloeibaar houden van bloed

interactie tussen vaat, trombocyten en stollingsfactoren.

primaire hemostase: vormen van bloedplaatjesplug
secondaire hemostase: vormen van fibrinedraden ter versteviging van 1.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

endotheelcellen

A

vaatwand is bekleed met endotheelcellen, zit tussen het circulerend bloed en de rest van de vaatwand.

belangrijke rollen:
- anticoagulante rol = remming van stolling
verhinderen dat het bloed in contact komt met omliggende weefsel zodat
het niet zomaar gaat stollen.
productie en afgifte van anticoagulanten, zoals trombomoduline en TFPI.
- procoagulante rol = stolling bevorderend
afscheiden can stoffen die bloedstolling activeren
- ondersteunende rol na trauma
vasoconstrictie ter verkoming van onnodig bloedverlied
afgifte van thromboxaan A2 ter activatie van bloedplaatjes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

primaire hemostase

A

bloedplaatjesplug.
bloedplaatjes zijn celfragmenten, onstaan uit megakaryocyten in beenmerg. ze hechten aan kapotte vaatwand en binden aan elkaar –> plug.

trombocyten hebben veel receptoren (collageen-, trombine-, ADP- receptoren), zorgen voor vormverandering van trombocyt. agonisten zoals collageen trombine ADP en adrenaline activeren trombocyten, hierdoor van inactief naar actieve vorm.

bloedplaatjes rollen over endotheel en veranderen bij activatie van vorm, vWF kan aan een geactiveerde trombocyt plakken hierdoor primaire hemostase.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

von Willebrand factor

A

kan dus aan geactiveerde trombocyt plakken –> primaire hemostase.

vWF zit opgeslagen in endotheel en komt vrij bij endotheelbeschadiging, ze doen adhesie en aggregatie van trombocyten en ze dragen factor FVIII.

het is dus een dragereiwit van stollingsfactor 8, belangrijk voor sec hemostase.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

secundaire hemostase

A

verstevigen van trombocytenplug, door vorming van fibrinedraden.

als endotheel kapot, komt bloed in contact met subendotheel daar zit tissuefactor dit start vorming van fibrine:
VII uit de bloedbaan wordt omgezet in VIIa, TF en VIIa zorgen dat factor X wordt geactiveerd –> Xa. XA met factor Va zorgt voor activatie van trombine, zorgt voor aanmaak van fibrine.

stollingsfactoren komen uit de lever, voor goede stolling ook calcium en fosfolipiden nodig, fosfolipiden zitten aan oppervlakte van trombocyt.
factoren II, VII, IX, X, eiwit S, eiwit C zijn afhankelijk van vitamine K.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

beïnvloeding van hemostase

A

remming:
- APC: remt factor Xa en Va
- antitrombine: remt trombine
- TFPI: remt TF-route

afbraak:
afbreken van fibrine: fibrinolyse, zorgt voor afbraak van bloedstolsel. –> proces wordt geactiveerd door plasmine (geactiveerd door plasminogeen)

stimulatie:
- tranexaminezuur remt fibrinolyse door binding aan plasminogeen waardoor plasmine dus niet geactiveerd kan worden en proces niet gebeurd.
- speeksel omdat er veel TF in zit, hierdoor wordt hemostase geactiveerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

afwijkingen in de bloedstolling

A

trombose kan voorkomen in venen en arteriën, kan ook last hebben van bloedingsklachten.
- blauwe plekken = hematomen
- gewrichtsbloedingen = hemarthrose
- bloedingen na operaties/kiesextracties
- slijmvliesbloedingen = epistaxis
- menorragie (teveel bloedverlies bij menstruatie)
- petechiën (puntjes die niet weg te drukken zijn, onderhuidse bloedingen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

afwijkingen in primaire hemostase

A

veroorzaakt door trombocytopathie (= niet goed werkende bloedplaatjes), door trombocytopenie (= tekort aan bloedplaatjes) of door tekort aan vWF.

trombocytopathie oorzaken:
- nierinsufficiëntie (ureum is slecht voor trombocyten)
- medicijngebruik (ascal, NSAID’s, antibiotica)
- erfelijkheid, wel zeldzaam.

trombocytopenie oorzaken:
- verminderende aanmaak: verdringing (leukemie), chemotherapie
- verbruik: splenomegalie (milt ruimt bloedplaatjes op), idiopathische trombocytopenische purpura. (= autoimuunziekte waarbij het lichaam antistoffen aanmaakt die hechten aan de bloedplaatjes).

ziekte von Willebrand factor:
meest voorkomende erfelijke bloedingsziekte, autosomaal gebonden. een te kort aan vWF, symptonen zijn slijmvliesbloedingen (=epistaxis), neusbloedinge, menorragie, tandvleesbloedingen, hematomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

afwijkingen in secundaire hemostase

A

door verslechterde leverfuncties, vit K tekort, tekort aan bloedstollingsfactoren. dit kan aangeboren of verworven zijn.

aangeboren:
- hemofilie A - tekort aan factor VIII 8
- hemofilie B - tekort aan factor IX 9
- andere erfelijke stollingsafwijkingen

verworven:
- leverziekte
- massale bloeding
- verbruik van stollingsfactoren
- medicijnen
- vit K deficiëntie
- diffuse intravasale stolling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

hemofilie

A

X chromosaal overdraagbaar en komt in meerdere gradaties voor,
ernstigste vorm: minder dan 1% van gem hoeveelheid stollingsfactoren.
hebben ook spontane bloedingen, pas bij 5% geen spontane bloedingen.

ook vaak last van bloedingen in gewrichten, hersenen, spieren, operatiees, kiesextracties, injecties. gewrichtsbloedingen –> artrose doordat het ijzer in het bloed kraakbeen aantast.

kan behandeld worden met stollingsfactoren, degene die ze tekort komen.

hemofilie A met stollingsfactor VIII, B met IX.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

testen

A

bij onderzoek naar het aantal en de werking van bloedplaatjes en van vWF.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

afwijkingen in fibrinolyse

A

zeldzaam. versnelde fibrinolyse bij leukemie patiënten met acute promyelocyten leukemie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

behandeling van bloedingen

A

bloedplaatjes geven bij trombocytopenie of trombocytopathie.
plasma toedienen bij tekort aan alle stollingsfactoren.
ook stollingsfactoren selectief kunnen worden toegediend zoals 8 en 9.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

8 verworven risicofactoren die leiden tot een hogere kans op trombose

A

Ouderdom, zwangerschap, kraambed, pilgebruik, operatie, bedrust, kanker(maligniteit), reizen, gips, immobilisatie, overgewicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

erfelijke afwijkingen van stollingseiwitten waardoor meer kans op trombose

A

Factor V Leiden mutatie: verandering in het Factor V molecuul, leidt tot verminderde gevoeligheid Factor Va voor geactiveerd proteine C. Geactiveerd proteine C inactiveert normaliter Factor Va. Door de Factor V Leiden mutatie blijft er dus teveel Va circuleren, wat de stolling bevordert.

Protrombinegen variant (prothrombin mutation): mutatie in het protrombinegen, wordt meer protrombine aangemaakt. –> verhoogde waarden van protrombine in het bloed. Ook stollingsbevorderend.

Proteine C deficiëntie of proteine S deficiëntie: Proteine C remt de stolling door Factor V en VIII te inactiveren. Hiervoor is een co-factor nodig, nl Proteine S. Een tekort aan proteine C of van proteine S is dus stollingsbevorderend.

Antitrombine deficiëntie: Antitrombine remt de stolling door met name factor II (trombine) en factor X te remmen. Een tekort van antitrombine werkt dus stollingsbevorderend.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

antistollingstherapie / medicijnen

A

I. Antistollingstherapie (om aangroei / uitbreiding van het stolsel te voorkomen):
1. acenocoumarol of fenprocoumon (remmers van productie van vit K afhankelijke factoren II, VII, IX en X).
2. selectieve factor X of factor II remmers (DOAC= Direct werkende Orale AntiCoagulantia; remmen selectief de werking van deze stollingsfactoren)
3. Heparine: (ongefractioneerd of laag moleculair gewicht heparine): remt factor X en II door de versterking van de werking van antitrombine
4. Pentasaccharide: remming van factor X

II. Fibrinolytische therapie weefselplasminogeen activator (t-PA) of streptokinase (dit stimuleert de omzetting van plasminogeen in plasmine, wat fibrine afbreekt)

III. plaatjesfunctie remmers
1. aspirine (remt cyclo-oxygenase, effect op TXA2 vorming), en
2. clopidogrel (remt de ADP receptor)
3. glycoproteine IIb/IIIa remmer (remt de finale stap van plaatjes aggregatie