w3 hc.4 regulatie van de perifere circulatie Flashcards
bedoeling van perifere circulatie
om perifere weefsels van stoffen te voorzien en om er voor te zorgen dat afvalstoffen worden afgevoerd.
vooral geregeld op endotheel niveau in arteriolen. in de buurt van gladde spiercellen eindigen de postsynaptische vezels, die noradrenaline en Ach kunnen afgeven
verdeling bloed
rust en inspanning
rust: gastointestinale systeem - nieren - spieren - hersenen - huid - hart - botten (gerangschikt meer bloed naar minder bloed)
inspanning: veel meer naar de spieren. hart/hersenen zelfde, nieren darmen huid veel minder.
vaatwand samenstelling
vaatwand dikker door toename in het aantal gladde spieren.
gladde spiercellen kunnen bloedstroom reguleren, dit kan niet bij capillairen want zij alleen endotheellaag.
bloed kan rechtstreeks van arteriolen naar venulen lopen. –> als sphincters naar omliggende capillairen dicht zijn, als open wordt het weefsel voorzien van zuurstof/stoffen.
regulatie bloedflow per orgaan
neuraal en lokaal
neuraal: constrictie naarmate sympathicus meer wordt geactiveerd.
lokale factoren:
- rek leidt tot vasoconstrictie –> myogeen mechanisme
- behoefte –> metabool mechanisme
- flow –> endotheel gemedieerd mechanisme (flow meer is meer dilatatie)
activatie sympathicus
in de arteriën, arteriolen en venen:
arteriën: geleidingsvaten
- vasoconstrictie maar niet hele verhoging van perifere weerstand
arteriolen: weerstandsvaten
- vasoconstrictie en als gevolg hiervan verhoging van perifere weerstand
venulen: capaciteitsvaten
- venoconstrictie dus veneuze return heel hoog, door drukverhoging.
vasoconstrictie afhankelijk van weefsel
mate van vasoconstrictie door sympathicus is erg afhankelijk van type weefsel.
bv. hart/hersenen geen vasoconstrictie, huid wel heel erg. nieren/spieren meh.
sympathicus stuurt algehele vasoconstrictie en de lokale factoren overrulen sympathicus om mate van bloedtoevoer lokaal te reguleren.
metabool mechanisme
myogeen mechanisme
endotheel gemedieerd mechanisme
sympathicus
metabool mechanisme: dicht tegen capillair netwerk, dus de sphincters en kleinste arteriolen. grootste effect op vasodilatatie.
spieren metabool actief, krijgen van metabool mechanisme bloed door dilatatie dit overruled sympathicus.
myogeen mechanisme: tussen grote en kleine arteriolen.
endotheel gemedieerd mechanisme: met name in grote vaten. arteriën.
sympathicus: met name invloed op grotere arteriolen
autoregulatie bij bifurcatie met 1 stenose en 1 normale.
lokale regulatie zorgt voor autoregulatie: bloedflow constant ondanks verschillende bloeddrukken.
bifurcatie in bloedvat waarbij 1 in stenose en 1 niet zal BD normaliter achter stenose dalen, bloedtoevoer dan richting bloedvat met stenose afnemen door hogere weerstand. voorbij stenose zal arteriole dilateren, hierdoor verminderde bloedflow door stenose laat toenemen. in t normale bloedvat komt vasoconstrictie.
basisprincipes
- arteriolen grootste bijdrage aan totale vasculaire weerstand
- artherosclerose treed voornamelijk op in proximale geleidingsvaten
- vernauwing van geleidingsvaten nauwelijks effect op bloedflow
- bij verdere vernauwing zijn arteriolen chronisch gedilateerd, hierdoor capaciteit tot extra flow verhoging bij toegenomen O2 behoefte in gevaar.
- wanneer vasodilatatie in rust capaciteit max benut is, bij inspanning niet –> leidt to ischemie.
coronaire flow reserve
hoeveel extra bloedflow bij inspanning
- extra bloedflow is resultaat van autoregulerende capaciteit tot vasodilatatie van arteriolen in respons op toename in O2 behoefte op op farmaco middelen.
- uitgedrukt: maximale flow/flow in rust 4 a 5 ten opzichte van 1 in rust = 4/1 a 5/1.
sterke stenose beïnvloed F in rust niet echt.
–> door vasodilatatie in arteriolen.
bij vernauwing van 50% van diameter, is 70% vernauwing van lumen. –> max flow naar beneden. coronaire flow reserve wordt dan naarmate bloedvat meer dicht, minder.
bij 50% vernauwing diameter = hemodynamisch significante vernauwing. = max flow kan niet meer bereikt worden. klachten bij inspanning
klachten bij rust pas bij 90% vernauwing.
contractiemechanismen gladde spiercellen
lokale factoren hebben rechtstreeks invloed op gladde spiercellen. anders dan bij dwarsgestreepte.
organisatie van actine-myosine in mindere mate gestructureerd. in cellen zitten intermediaire filamenten die beide kanten van cel met elkaar verbinden, dmv. dwarsverbindingen.
knooppunten van intermediaire filamenten zijn dense bodies, hierin a-actines waaraan actinedraden vastzitten. tussen dense bodies een netwerk van myofilamenten en actinefilamenten (sarcomeren).
als spiercel contraheert, komen dense bodies dichter bij elkaar liggen in intermediair filament.
cross bridge cycling en ATP hydrolyse
skeletspiercel en gladde spiercel
- binding van ATP om de kop van actine en myosine los te krijgen
- hydrolyse van ATP voor vormverandering van myosinekopje, waardoor nieuwe binding gemaakt kan worden met actinefilament verderop.
crossbridge cycle van gladde spiercel slomer dan skeletspiercel, snelheid ATP ook veel lager, en gladde spiercel gebruikt dus ook minder hiervan.
skeletspiercel
actine-myosine interacite onder invloed van calcium. calcium nodig om aan troponine-C te binden, schuift tropomyosine opzij zodat myosinekopje met actinedraad interactie kan aangaan.
gladde spiercel
calcium bindt aan signaalmolecuul calmoduline. calmoduline activeert kinase, myosin light chain kinase MLCK. MLCK wordt door binding van geactiveerde calmodulien geactiveerd en fosforyleert zelf MLC (kost ATP), in gefosforyleerde toestand wordt de kop van myosine zo gemodelleerd dat het interactie kan aangaan met actine.
gladde spiercel
voor contractie is calcium nodig. calcium kan van buiten de cel komen of vanuit voorraden in de cel –> uit SR.
als calcium verhoogd wordt door een prikkel bindt het aan calmoduline, activeert MLCK, fosforyleert het de MLC kan de cross-bridge cycling plaatsvinden en krijg je dus toegenomen spanning.
als calcium uit de cel verdwijnt dan valt calcium van calmoduline af en wordt MLCK geïnactiveerd. en is fosfatase nodig om de fosfaatgroep van MLC af te krijgen, (fosfatase die nodig is: myosin light chain fosfatase).
indirecte werking van het intacte endotheel door
contractie via afgifte van endotheline wordt geactiveerd door
indirecte werking van het intacte endotheel
relaxatie via afgifte van NO, prostacycline of EDHF die inwerken op gladde spiercellen worden geactiveerd door Ach, bradykinine en shear stress (flow).
contractie via afgifte van endotheline wordt geactiveerd door: angiotensine II en vasopressine (ADH).
NO en endotheline
NO is belangrijkste vasodilatator, NO productie in endotheelcel wordt gestimuleerd door stijging van calciumconcentratie. NO is short-lived en diffundeert over korte afstanden naar spiercel, verhoogt cGMP en veroorzaakt zo relaxatie. nitraten zijn NO donoren en daarmee onafhaneklijk van eNOS synthese.
endotheline is vasoconstrictor afgegeven door het endotheel (bv oiv angiotensine II) langdurige lokale werking. als het aan specifieke receptoren (ETa) bindt op gladde spiercel dan verhoogt het intracellulair calcium.