w3 hc.2 hemodynamiek Flashcards

1
Q

functies bloedvatenstelsel

A

transport van voedingstoffen en afbraakproducten
wartetransport
doorgeven van krachten en druk
snelle chemische signalering - hormonen en neurotransmitters

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

fysische kenmerken circulatiesysteem

A

gestolen systeem: 5 L/min in rust etc.
goede verdeling over de organen
grote drukverschillen
pulserende flow vs continue flow
flexibele elastische buizen
heterogene vloeistof met visceuze eigenschappen
hoge perifere weerstand
bloedvolume: 6 L, 65% in veneuze systeem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

waar lage waar hoge druk

A

lagere druk in kleine circulatie, in grote circulatie hogere druk omdat meer weerstand in grote circulatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wet van pascal

A

P = p x g x h

regels:
- vloeistof oefent even grote druk uit in alle richtingen
- druk in horizontaal vlak is gelijk
- druk neemt toe met diepte

bij stilstaand vloeistof, om de druk te meten P is druk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

snelheid en flow

A

Flow (F) = hoeveelheid vloeistof per tijdseenheid

F = v x A

is verband tussen flow en snelheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

continuïteitsvergelijking

A

gesloten systeem dus I1 = I2

imcompressibel: I1 x A1 = I2 x A2
per tijdseenheid: I1/txA = I2/txA
–> omdat I/t - v is het dan v1 x A1 = v2 x A2
volumestroom: F1 = F2 = dus constant

een vat dat in twee splitst heeft even grote flow als de twee vaten.
als A toeneemt neem F af, als A afneemt neemt F toe.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Bernouli: wet van behoud van energie
en bij stenose en bij inspanning

A

hogere hf = hogere F = hogere snelheidsverandering = grotere drukdaling.
bij lage druk kans dat kransslagader wordt dichtgedrukt –> leidt tot ischemie.

wet van bernouli
P + 1/2pv^2 + p x g x h = constant
geldt alleen lokaal, binnen 1 buis.

bij stenose: als gevolg van continuïteitsvergelelijking neemt v toe bij stenose. als Bernouli dan constant wilt blijven moet druk (P) dalen. dalende druk heeft een zuigende werking.

bij inspanning: hf omhoog dus F omhoog en v omhoog, druk zal dan dalen, als omliggende weefsel het vat dicht drukken zal achterliggend weefsel zuurstofgebrek krijgen, als inspanning dan stopt zal onderdruk verdwijnen en vaten weer open gaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

laminaire flow

A

bloed dat langs vaatwand stroomt, zal door viscositeit blijven plakken en langzamer stromen.

bloed heeft laminair stromingsprofiel en bloed in midden van vat stroomt t snelst.

Kracht = A x n x (deltav/deltax)
n = viscositeit plasma is 0.0020 Ns/m^2, bloed is 0.0030 Ns/m^2.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

plasmaskimming

A

erytrocyten daarom allemaal in centrum, zullen minder in vertakkingen. dit is plasmaskimming effect. oorzaak is een laminaire stroming.

bij laminaire stroming is geen geruis, bij turbulente wel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

turbulentie

A

als vat aan ene kant door vernauwing wordt geperst wordt het er aan de andere kant uit gespuit hierdoor een werveling = turbulentie.
treed ook bij langzaam nauwer worden van vat en systole hoog hoge snelheid en inspanning.

kost extra druk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

consequenties van turbulentie

A
  • vaatgeruis
  • vaat trilling voelbaar
  • energieverlies
  • beschadiging vaatwand, bloedplaatjes
  • trombosevorming
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

bloeddrukmeting door middel van manchet

A

opgepompt tot boven de bovendruk dan geen geluid. dan bovendruk van de systole als het weer gaat stromen, geruis tot de druk van de manchet lager is dan de onderdruk, dan stroomt het bloed laminair ipv. turbulent.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

getal van Reynolds

A

Re is evenredig met dichtheid vloeistoof, r vat, Vgem.
Re is omgekeerd evenredig met n.

als Re < 2000, dan stroomt bloed laminair.
als Re > 3000, dan stroomt bloed turbulent.

Re is getal van Reynolds: Re = 2rvgemp/n

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

vaatweerstand wet van Poiseuille

A

allen stroming F als drukverschil is. drukverschil is P1.gem - P2.gem = R x F (alleen voor laminaire flow). drukverschil tussen 2 punten is gelijk aan F x R.

Pgem = CO, F = V x f
perifere weerstand R.

druk voor organen is hoog, druk na organen is laagst. drukverval in arteriolen is grootst, door wrijvingsverlies.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

druk in grote en kleine circulatie

A

tabel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

compliantie

A

LV pompt met slagvolume deltaV. bloed uit LV even opgeslagen in aorta. eruit als mitralisklep sluit, begin van terugveren en ebgin van uitzetten is polsdruk.

compliantie is eenheid van elasticiteit van het vat
C = deltaV/(Ps-Pd)

pulsdruk is variantie van druk tussen systole en diastole op 1 plek.
Pgem wel tussen 2 plaatsen.

compliantie neemt af naarmate ouder.

17
Q

wat gebeurt met pulsdruk en Pgem bij:

inspanning
vaatvernauwing
aortaklepinsufficiëntie

A

inspanning dan hf omhoog, stijgt Pgem en blijft pulsdruk zelfde
vaatvernauwing Pgem omhoog, pulsdruk gelijk
aortaklepinsufficiëntie daalt Pgem, en daalt pulsdruk