w11 vozo Flashcards

1
Q

kritische periode

A

periode waarin een bepaald ‘iets’ geleerd kan worden. Na die tijd verliest dat deel van de hersenen de plasticiteit die nodig is om dat te leren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

synaps-eliminatie

A

Vermindering van het aantal verschillende axonale inputs op een neuron

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat gebeurt er met betrekking tot het totaal aantal synapses tijdens een normale ontwikkeling?

A

Het totaal aantal synapsen neemt gedurende de ontwikkeling toe, met name door het aantal neuronen dat toeneemt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

bij autisme

A

verhoogd concentratie neurotrofines
–> volumetoename van de grijze stof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

neurotrofines

A

Neurotrofines spelen een belangrijke rol bij het in stand houden van synaptische contacten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wgbo, de wet geneeskundige behandelingsovereenkomst

A

recht op (‘informed consent’)
recht op inzage in het patiëntendossier
recht om fouten in het dossier te herstellen
recht op geheimhouding
recht op een second opinion

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Als deze patiënt niet zelf kan beslissen, wie komt er dan in aanmerking om in zijn plaats te beslissen over de medische zorg? Noem vier personen.

A

In de eerste plaats komen in aanmerking: een curator of een mentor (dit zijn door de rechter benoemde vertegenwoordigers).
In de tweede plaats komen in aanmerking: een persoon die door de patiënt schriftelijk gemachtigd is om als zijn vertegenwoordiger op te treden.
In de derde plaats komen in aanmerking: echtgenoot, de geregistreerde partner of andere levensgezel van de patiënt.
In de vierde plaats komen in aanmerking: een ouder, kind, broer, zus, grootouder, of kleinkind.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

dopamine hypothese

A

te veel dopa in centrale gebieden = pos symp
te weinig in frontaal = neg en cog symp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

anticipatieangst

A

angst om ziekte te krijgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

hoeveel opgenomen mensen met ernstige depressie overlijdt aan suicide

A

15%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Persoonlijkheidsstoornissen
Volgens DSM-5

A
  • A. Duurzaam patroon van innerlijke ervaringen die duidelijk afwijken van de verwachtingen binnen de cultuur van de betrokkene.
  • B. Het duurzame patroon is star en uit zich op een breed terrein van persoonlijke en sociale situaties.
  • C. Het duurzame patroon leidt in significante mate tot lijden of beperkingen in het sociaal en beroepsmatig functioneren of het functioneren op andere belangrijke terreinen.
  • D. Het patroon is stabiel en van lange duur en het begin kan worden teruggevoerd naar tenminste de adolescentie of de vroege volwassenheid.
  • E. Het duurzame patroon is niet eerder toe te schrijven aan een uiting of de consequentie van een andere psychische stoornis.
  • F. Het duurzame patroon is niet het gevolg van de directe fysiologische effecten van een middel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

cluster a

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

cluster b

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

cluster c

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

narcisme

A
  • Misplaatste trots
  • Voortdurend compensatie zoeken
  • Overgevoelig voor kritiek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

adaptieve afweer

A
17
Q

neurotische afweer

A
18
Q

primitieve afweer

A
19
Q

farmaco persoonlijkheidsstoornis

A

Medicatie is geen eerste keus voor
de behandeling bij persoonlijkheidsstoornissen. Het kan wel worden overwogen wanneer er naast de
persoonlijkheidsstoornis sprake is van bijvoorbeeld een depressieve stoornis, angststoornis of ADHD.
Ook kan medicatie overwogen worden als ondersteuning van de psychotherapie bij bepaalde
symptomen.

20
Q

Voorbeelden van somatische aandoeningen die een
persoonlijkheidsverandering kunnen veroorzaken,

A

CVA, encefalitis, epilepsie, meningitis en
een hersentumor.

21
Q

De prevalentie van problematisch drinken

A

10%.

22
Q

belangrijkste
negatieve gevolg van problematisch drinken voor de directe omgeving

A

huiselijk geweld

23
Q

twee hoofddoelstellingen van het overheidsbeleid met betrekking tot drugs

A

‘harm reduction’
voor de gebruikers en beperking van maatschappelijke schade. ‘Harm reduction’ is een vorm van secundaire preventie, namelijk beperking van de gezondheidsschade door drugsgebruik, zonder dat
gebruik zelf direct te willen stoppen. Beperking van de maatschappelijke schade houdt onder meer
bestrijding van de handel in en het gebruik van harddrugs, bestrijding van vermogenscriminaliteit door
drugsgebruikers en bestrijding van overlast in.

24
Q

alcoholist metabolisme

A

normaal alleen dehydrogenases voor afbraak alc
maar alcoholisten ook cytochroom p450 enzym
er is dus versnelde afbraak

25
Q

Chronisch alcoholgebruik kan leiden tot

A

downregulatie van GABAA-receptoren en upregulatie van calciumkanalen en glutamaatreceptoren. Er
zal dus meer alcohol nodig zijn om dezelfde effecten te bewerkstelligen die eerder optraden zonder
deze aanpassingen van het lichaam (tolerantie).

26
Q

Alcoholisme wordt behandeld met

A

benzodiazepines, clonidine, propranolol,
acamprosaat of naltrexon. Benzodiazepines gaan het slaaptekort en de convulsies tegen. Clonidine en
propranolol gaan de (gevolgen van) sympathische activatie tegen. Acamprosaat is een NMDA-
receptorantagonist. Naltrexon antagoneert de opioïdreceptoren (presynaptisch aanwezig op GABAA-
erge zenuwuiteinden die betrokken zijn bij de ‘craving’ van de alcoholverslaafde.

27
Q

antipsychotica onderverdeling

A

fenothiazines (chloorpromazine, thioridazine)
thioxanthenen (flupentixol)
butyrofenonen (haloperidol)
difenylbutylderivaten (pimozide,
fluspirileen)

28
Q

vier belangrijke dopaminerge zenuwbanen

A

De nigrostriatale baan zorgt voor de coördinatie van bewegingen en de lichaamshouding.
De mesolimbische baan heeft
een functie in de emoties, de opwinding, het geheugen en het gedrag.
De mesocorticale baan draagt
bij aan het psychisch en sociaal functioneren.
De tubero-infundibulaire baan is betrokken bij remming van de prolactinesecretie.

29
Q

waarom is er eerst stijging van dopamine bij antipsychotica gebruik

A

Aanvankelijk worden namelijk vooral de presynaptische D2-receptoren geblokkeerd en dit
leidt tot remming van het inhiberende effect van deze receptoren op de dopamineafgifte, zodat er nog meer dopamine vrijkomt (met als gevolg een toename positieve symptomen). Later overheerst juist
blokkade van de postsynaptische D2-receptoren.

30
Q

extrapiramidale stoornissen

A

Parkinsonisme, acute dystonie en tardieve dyskinesie.

31
Q

Atypische antipsychotica

A

minder sederend en veroorzaken beduidend minder extrapiramidale stoornissen.

Risperidon is een
atypisch antipsychotisch middel dat vooral HT2-receptoren blokkeert.
sulpiride, clozapine en olanzapine.

32
Q
A
33
Q

MCDD staat voor ‘multiple complex developmental disorder’

A

kinderen met
een te ver gaande fantasie, denkproblemen of -stoornissen, lichte contactproblemen, angsten en
driftbuien.