vocabulaire chapitre 5 Flashcards
la maison
het huis
le lit
het bed
l’ordinateur
de computer
la chambre
de slaapkamer
la bisou
de kus
la fièvre
de koorts
malade
ziek
fatigué(e)
moe
repose-toi
rust uit
mieux
beter
entrer
binnenkomen
rester
blijven
penser
denken
avoir besoin de
nodig hebben
partir
vertrekken
ce matin
vanochtend
cet après-midi
vanmiddag
à ce soir
tot vanavond
en fait
eigenlijk
toujours
nog steeds
interdit(e)
verboden
mauvais(e)
slecht
accro
verslaafd
la chose
het ding
l’accident
het ongeluk
sans
zonder
si
als
car
want
au début
aan het begin
sans doute
waarschijnlijk
être en train de
bezig zijn met
améliorer
verbeteren
discuter
kletsen
la gorge
de keel
le ventre
de buik
le dos
de rug
le bras
de arm
la main
de hand
la jambe
het been
le pied
de voet
l’endroit
de plek
le meilleur ami
de beste vriend
bonsoir
goedenavond
dommage
jammer
à cause de
vanwege
comme ça
op die manier
gagner
winnen
rentrer
naar huis gaan
il vient
hij komt
avoir raison
gelijk hebben
faire du football
voetballen
faire du ski
skiën
faire du tennis
tennissen
faire du hockey
hockeyen
faire du vélo
fietsen
faire du cheval
paardrijden
faire du patinage
schaatsen
faire de la danse
dansen
faire de la natation
zwemmen
faire du la gymnastique
turnen
la santé
de gezondheid
le corps
het lichaam
faire de la musculation
fitnessen
le sucre
de suiker