phrases-clés chapitre 3 Flashcards
gaan we dit weekend naar de stad?
on va en ville, ce weekend?
ja, ik wil een nieuwe spijkerbroek kopen.
oui, je voudrais acheter un nouveau jean.
hoe vind je deze blauwe spijkerbroek?
comment tu trouvesce jean bleu?
niet slecht. / leuk.
pas mal.
hoeveel kost het?
il coute combien?
slechts 45 euro.
45 euros seulement.
dat is niet duur.
ce n’est pas cher.
welke maat heb je?
tu fais quelle taille?
M.
du M.
wil je het kopen?
tu veux l’acheter?
ja, hij is mooi.
oui, il est beau.
nee, hij is te klein.
non, il est trop petit.
wat wil je kopen?
qu’est-ce que tu veux acheter?
ik zoek een cadeau voor lucas.
je cherche un cadeau pour lucas.
waar houd hij van?
qu’est-ce qu’il aime?
hij houd van sport en videogames.
il aime le sport et les jeux vidéos.