Topic 5: Cognitieve ontwikkeling 2 - Executieve functies en geheugen Flashcards

1
Q

Waarom ontwikkelen executieve functies zich pas laat?

A

De prefrontale cortex maakt deze mogelijk en deze ontwikkelt pas laat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Executieve functies

A

Overkoepelende term voor cognitieve vaardigheden die doelgericht gedrag sturen
- Mentale flexibiliteit (schifting/switching)
- Inhibitie
- Planning
- Werkgeheugen/updaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Mentale flexibiliteit/shifting/switching

A

Switchen tussen verschillende taken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Mentale flexibiliteit/shifting/switching wanneer kan dit?

A
  • 3 en 4 jaar: schakelen tussen twee eenvoudige, gecontextualiseerde sets
  • 5 en 6 jaar: complexere shifting-taken
  • 7 en 11 jaar: grote moeite met shifting-taken
  • 15 jaar: shifting-taken gaan makkelijker
  • Oudere leeftijd: shifting moeilijker
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Speed-accuracy tradeoff

A

Beter presteren bij langzamer antwoorden (rond 9 jaar)
–> die snelheid neemt dan wel toe met de leeftijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Inhibitie

A

Het stoppen van reacties die zo goed als automatisch zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Inhibitie, wanneer?

A
  • Vroege kinderjaren: snelle verbeteringen
  • Voor schoolgaande leeftijd: vermindering van inhibitiefouten
  • 5 en 8 jaar: significante verbeteringen
  • Middelbare jeugd: verbeteringen in motorische inhibitie, oculomotorische inhibitie en eenvoudige responsinhibitietaken
  • Adolescentie en volwassenheid: weinig verdere verbetering
  • Bij ouder worden: afname van responsinhibitie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Werkgeheugen

A

Dit is onderdeel van het korte termijn geheugen, hierin is informatie waarmee je actief bezig bent.
Het is een executieve functie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Ontwikkeling van het werkgeheugen

A
  • Jonge leeftijd: eenvoudigere WG-taken eerder beheerst dan complexere taken
  • 8 jaar: slechts de helft van WG van volwassenen
  • Adolescentie: meer functioneel gebruik van het WG
  • Levensloop: WG capaciteit neemt af met de leeftijd
  • Oudere leeftijd: goeie WC capaciteit is erg belangrijk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Kinderen met een beter werkgeheugen zijn beter in

A
  • Taalbegrip
  • Wiskundigevaardigheden
  • Probleemoplossing
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Geheugenspanne

A

Informatie tot 30 seconden behouden in het geheugen zonder te repeteren, langere behoud met repetitie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Ontwikkeling van de geheugenspanne

A
  • Vroege kinderjaren: zeer beperkte capaciteit (neemt toe met leeftijd)
  • Op oudere leeftijd: oudere volwassenen behouden ongeveer 90% van wat de jongere volwassenen kunnen behouden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waaruit bestaat het lange termijn geheugen

A
  • Expliciet geheugen (declaratief)
  • Impliciet geheugen (nondeclaratief)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waaruit bestaat het expliciete geheugen

A
  • Semantisch geheugen
  • Episodisch geheugen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waaruit bestaat het impliciete geheugen

A

Procedureel geheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Semantisch geheugen (kort)

A

Kennis van feiten, concepten, woordbetekenissen
(weten wat koffie is)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Episodisch geheugen (kort)

A

Herinneren van gebeurtenissen, details, uit het verleden
(Herinneren dat je vorige week koffie hebt gedronken met een vriend)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Procedureel geheugen (kort)

A

Automatisch, onbewust geheugen (vaak motorisch geheugen)
(Koffie kunnen zetten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Procedureel geheugen ontwikkeling

A

Ontwikkelt vaak op een jonge leeftijd en veranderd weinig gedurende het leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Semantisch geheugen ontwikkeling

A

Groei tijdens de kindertijd als een functie van blootstelling aan informatie,
Blijft behouden met ouder worden, zelfs groei op
sommige gebieden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Permastore

A

Kennis en vaardigheden die lang geleden zijn geleerd, blijven lang bestaan

22
Q

Tip-of-the-tongue probleem

A

Oudere volwassenen vertonen problemen wanneer semantische informatie snel moet worden opgehaald + volgens willekeurige regels

23
Q

Episodisch geheugen in de kindertijd

A
  • 6 maanden: informatie 24 uur onthouden
  • 20 maanden: kunnen zich informatie van 12 maanden eerder herinneren
  • 3 tot 5 jaar: onthouden gebeurtenissen met specifieke tijd en locatie, en meer elementen en details
  • Schoolgaande leeftijd: jonge kinderen onthouden steeds meer autobiografische kenmerken
    –> beter door geheugenstrategieën
24
Q

Geheugenstrategieën definitie

A

Mentale activiteiten die mensen kunnen toepassen om de verwerking van informatie te verbeteren en de informatie beter te kunnen onthouden.
(gebruik neemt toe met de leeftijd)

25
Q

Geheugenstrategieën soorten

A
  1. Herhaling: KTG
  2. Organization: LTG (imagery: info visualiseren)
  3. Elaboratie: LTG, het persoonlijk relevant maken
26
Q

Episodisch geheugen in de adolescentie

A

Mensen worden steeds beter in elaboratie en ze worden bewuster en selectiever in het gebruik van de strategieën

27
Q

Episodisch geheugen op volwassen leeftijd

A

Volwassen: relatief stabiel
Oudere leeftijd: afname (hoeveelheid hiervan verschilt)

28
Q

Incidental encoding instructies

A

Leeftijdsverschillen niet meer alleen beperkt tot associaties

29
Q

4 Hypothesen waarom leren en het geheugen verbeteren en verslechteren

A
  1. Veranderingen in basiscapaciteiten ( “hardware”)
  2. Veranderingen in geheugenstrategieën ( “software”)
  3. Kennis van het geheugen
  4. Kennis van de wereld
30
Q

Veranderingen in basiscapaciteiten in de kindertijd

A

Encoderen verbetert, de snelheid van mentale processen verbetert, niet veel verandering in zintuigelijk geheugen en opslagcapaciteit van het lange termijn geheugen.

31
Q

Veranderingen in basiscapaciteiten op de oudere leeftijd

A

Afname van zintuigelijk vermogen, niet veel verandering in het korte termijn geheugen, afname van het werkgeheugen, problemen met inhibitie, tragere werking van het zenuwstelsel.

32
Q

Verandering in geheugenstrategieën in de kindertijd

A

Bij een duidelijk doel en een duidelijke instructie is strategiegebruik mogelijk, strategieën ontwikkelen geleidelijk, jonge kinderen maken veel perseveration errors, weinig spontaan gebruik van de strategieën.

33
Q

Perseveration errors

A

vasthouden aan oude strategie

34
Q

Verandering in geheugenstrategieën op de oudere leeftijd

A

Weinig spontaan gebruik van strategieën, bij aansturing van het gebruik is het makkelijker, positief effect van strategietraining

35
Q

Kennis van het geheugen in de kindertijd

A

Metacognitief bewustzijn ontwikkeld

36
Q

Kennis van het geheugen op de oudere leeftijd

A

Metacognitief bewustzijn blijft behouden, soms negatieve overtuigingen over hun eigen geheugenvaardigheden (vooroordelen)

37
Q

Kennis van de wereld in de kindertijd

A

Oudere kinderen en jongvolwassenen presteren beter op geheugentesten dan jongere kinderen

38
Q

Kennis van de wereld op de oudere leeftijd

A

Minstens evenveel kennis als jongvolwassenen, kennis helpt te compenseren voor verlies in efficiëntie met informatieverwerking

39
Q

Mogelijke vijfde factor

A

Contextuele factoren bij veroudering

40
Q

Contextuele factoren bij veroudering

A
  • Biologische en genetische factoren + omgevings- en situationele factoren
  • Cohortverschillen
  • In vertrouwde contexten zijn er betere prestaties dan in laboratoria
41
Q

Prospectief geheugen

A

Geheugen voor intenties

42
Q

Cognitief functioneren is hoog functionerend bij

A
  • Routines en gewoonten
  • Ondersteuning van externe cues
  • Beschikbaarheid van eerdere kennis
  • Duidelijke structuur
43
Q

Cognitief functioneren, mogelijke problemen bij

A
  • Nieuwe situaties
  • Tijdsdruk
  • Meerdere doelen tegelijk
  • Moe of afgeleid
  • Als zintuigen of lichaam al veel vragen
44
Q

Midlife

A

Het kruispunt tussen aan de ene kant groei en aan de andere kant achteruitgang

45
Q

Beschermende factoren die achteruitgang in cognitieve vaardigheden kan voorkomen of vertragen

A

Betrokken levensstijl, lichaamsbeweging, sociale steun, positieve overtuigingen, gevoel van controle
–> het is belangrijk om altijd al goed om te gaan met de beschermende factoren

46
Q

Risico factoren bij achteruitgang in cognitieve vaardigheden

A

Roken, slechte voeding, obesitas, eenzaamheid

47
Q

Telomeren

A

Biologische markers van cellulaire veroudering en stress, als hiervan sprake is dan verkorten de telomeren

48
Q

Functional impairment threshold

A

Grens van cognitieve vaardigheden, als je hieronder komt heeft het een erg groot effect op het dagelijks leven

49
Q

Strategy-based interventies

A
  • Geheugen vaardigheden: Rehearsal, Organization, Visual Imagery
  • Mnemonische Technieken: Methode van Loci, Peg-Word Mnemonic
50
Q

Processpecifieke interventies

A

Training van specifieke infoverwerkingssystemen zonder expliciete instructies voor de strategie te geven

51
Q

Hoe effectief is cognitieve training op oudere leeftijd

A
  • Magnitude: positief
  • Maintenance: positief
  • Transfer: kan beter
52
Q

Fysieke identiteitsinterventies

A

Erg hoge effecten, nog hoger als het gecombineerd wordt met cognitieve activiteit interventie