Topic 13: Gezondheid en ontwikkelingsstoornissen Flashcards

1
Q

Wat maakt ontwikkeling abnormaal: drie brede criteria

A
  1. Statistische afwijking: Valt het gedrag buiten het normale bereik van gedrag?
  2. Aanpassing: Interfereert het gedrag met aanpassing of vormt het een gevaar voor zichzelf of anderen?
  3. Persoonlijke distress: Veroorzaakt het gedrag ongemak voor de persoon zelf?
    –> Culturele verschillen zijn belangrijk om ook naar te kijken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Ontwikkelingspsychopathologie

A

Studie van de oorsprong en het verloop van onaangepast gedrag,
- Atypische en typische ontwikkeling wordt vergeleken
- Psychopathologieën komen door een ontwikkelingsproces
- Interdisciplinaire kijk nodig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Mogelijke ontwikkelingen met oog op psychopathologie

A

A: Continuïteit van maladaptatie, leidt uiteindelijk tot stoornis
B: Initiële maladaptatie gevolgd door een positieve verandering (veerkracht)
C: Continue positieve aanpassing
D: Initiële positieve aanpassing gevolgd door een negatieve verandering in de richting van pathologie
–> dus kan continu of discontinu verlopen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Sociale normen

A

Verwachtingen over hoe zich te gedragen in een bepaalde sociale context

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Psychopathologie herkennen: Leeftijdsnormen

A

Verwachtingen over welk gedrag geschikt of typisch is voor verschillende leeftijden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Psychopathologie herkennen: Nature-nurture

A

Biologische, psychologische en sociale factoren gedurende de levensduur; impact van risicofactoren versus beschermende factoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Psychopathologie herkennen: Continuïteit-discontinuïteit

A

Ontwikkeling/veranderingen van psychopathologieën gedurende de levensduur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Diathese-Stress Model (Ingram & Price, 2001)

A

Psychopathologie ontstaat door de interactie tussen kwetsbaarheid voor psychologische stoornis & het ervaren van stressvolle levensgebeurtenissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Kwetsbaarheid

A

Aanleg (genetica), fysiologie, cognities, persoonlijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Meest voorkomende stoornis in de vroege kindertijd

A

Autisme spectrum stoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Autisme Spectrum Stoornis: Kenmerken

A
  • Sociale en communicatieproblemen
  • Beperkte interesses en repetitief gedrag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Autisme Spectrum Stoornis en hechtingsstijlen

A

Meer dan de helft van de autistische kinderen zijn veilig gehecht, maar hoger dan (normaal)
gemiddeld aantal ontwikkelt ongeorganiseerde-gedesoriënteerde hechtingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Betekenis van het woordje ‘spectrum’ in de naam

A

Geeft een grote variatie in mate, aard en oorzaken van symptomen aan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Autisme Spectrum Stoornis, ontwikkeling

A
  • Meestal vanaf de geboorte
  • Diagnose meestal pas vanaf 4 jaar (dan pas opmerken)
  • 1 jaar: gebrek aan normale interesse in en reactie op sociale stimuli (mogelijk)
  • Vaak comorbiditeit (andere stoornissen erbij)
  • Soms gepaard met speciale talenten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Autisme Spectrum Stoornis op de wereld

A

Het aantal gevallen van autisme stijgt
–> Door: verhoogd bewustzijn, ruimere definitie, verhoogde diagnose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Oorzaken van autisme

A
  • Genen dragen sterk bij
  • Meest waarschijnlijk: geërfd van ouders of door mutaties
  • Bij oudere ouders
  • Omgevingsinvloeden: virussen of chemicaliën
    (tijdens zwangerschap)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Behandeling van autisme

A

Behandeling is gericht op gedrag aanpassen op autisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Depressie in de vroege kindertijd

A
  • Verlies van interesse in activiteiten, psychomotorische vertraging, gewichtsverlies
  • Redenen en risicofactoren: Ervaring met misbruik of verwaarlozing, Depressieve zorgverleners, Gedesorganiseerde hechting
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Psychopathologie in de kindertijd

A
  • Externaliserende problemen
  • Internaliserende problemen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Externaliserende problemen (Acting out)

A
  • Gebrek aan zelfbeheersing, gedrag dat andere mensen stoort, tegen sociale verwachtingen in
  • Agressief, ongehoorzaam, moeilijk te controleren, storend
  • Gedragsstoornis, agressief gedrag, ADHD
  • Tussen 4 en 18 jaar: afname
  • Vaker bij jongens, westerse samenlevingen, lage sociaal-economische status
21
Q

Internaliserende problemen (Bottling up)

A
  • Internaliseren van negatieve emoties, opkroppen van emoties
  • Angststoornissen, fobieën, extreme verlegenheid, depressie
  • Tussen 4 en 18 jaar: toename
  • Vaker voorkomend bij meisjes, in Aziatische samenlevingen
22
Q

Externaliserend gedrag: ADHD

A

Inattention (moeite met aandacht, opletten)
of/ook
Hyperactiviteit en impulsiviteit

23
Q

ADHD op de wereld

A
  • Aantallen stijgen
  • Vaker bij jongens
  • Vaak met comorbiditeiten
24
Q

ADHD in de ontwikkeling

A
  • Vroege kindertijd: kinderen met ADHD zijn meestal erg actief, hebben een moeilijk temperament, onregelmatige voedings- en slaappatronen
  • Kleuters: altijd in beweging, steeds veranderen van activiteit
  • Later: Niet meer overactief, maar wel ongeorganiseerd
25
Q

Oorzaken van ADHD

A
  • Problemen frontale cortex, executieve functies (vooral inhibitie)
  • Lagere niveaus van dopamine noradrenaline zijn betrokken bij problemen met EF
  • Frontale cortex rijpt langzamer
26
Q

Behandeling van ADHD

A
  • Farmaceutica: stimulerende geneesmiddelen
  • Gedragstherapie
    –> Combinatie is het meest effectief
27
Q

Depressie bij kinderen

A
  • Rond de 3 jaar kunnen kinderen aan dezelfde DSM-criteria voldoen als volwassenen voor depressie
  • Zo’n 2% van de kinderen heeft een depressie
  • Vaak comorbiditeit met angst, gedragsstoornis, ADHD
28
Q

Depressie bij kinderen: kenmerken

A
  • Meer gedrags- en somatische symptomen
  • Hoge mate van schaamte of schuldgevoelens
  • Zelfmoordgedachten of zelfs pogingen
29
Q

Depressie bij kinderen: behandeling

A
  • Cognitieve gedragstherapie
  • Ouder-kind interactietherapie voor emotionele ontwikkeling: het aanleren van effectievere
    opvoedingsvaardigheden bij ouders
  • Antidepressiva om niveau van neurotransmitters te corrigeren
30
Q

Psychopathologie in de adolescentie

A
  • Eetstoornissen
  • Middelenmisbruik
  • Depressie
31
Q

Eetstoornissen

A
  • Anorexia Nervosa (ondergewicht)
  • Boulimia Nervosa (binge –> compensatie)
  • Binge eating disorder (eetbuien)
32
Q

Oorzaken anorexia nervosa

A

Diathese-stress model, interactie tussen nature en nurture:
–> Nurture
- Dun zijn als schoonheidsideaal in de samenleving
–> Nature
- Lage niveaus van neurotransmitter serotonine → betrokken bij eetlust en emoties
- Genetische factoren die bijdragen aan persoonlijkheidsprofielen met een hoger risico

33
Q

Cannabisgebruik in de adolescentie, gevolgen

A
  • Al vroeg gebruik: Problemen met het geheugen en executieve functies
  • Algmeen: Verminderde intelligentie, verminderd geheugen, slechtere aandacht, lager verbaal vermogen
34
Q

Cannabisgebruik: Duperrouzel et al., 2019

A

Lagere besluitvorming en episodisch geheugen geassocieerd met hoger cannabisgebruik

35
Q

Middelenmisbruik

A

Stoornissen in het gebruik van middelen treden op wanneer een persoon een middel blijft gebruiken ondanks nadelige gevolgen

36
Q

Depressie in de adolescentie

A

Depressie bij adolescenten lijkt meer op depressie bij volwassenen → cognitieve symptomen, maar ook gedragsmatige of somatische symptomen

37
Q

Oorzaken depressie in de adolescentie

A
  • Genetische invloeden zijn sterker
  • Interpersoonlijke stressoren (sociaal)
  • Verschillen in copingstijlen
38
Q

Psychopathologie in de volwassenheid

A
  • Depressie
  • Dementie
  • Alzheimer
39
Q

Depressie bij oudere volwassenen

A

Oudere volwassenen zijn over het algemeen minder kwetsbaar voor depressie dan jongere
volwassenen (ongeveer 7%)

40
Q

Dementie

A

Algemene term voor een afname van het mentale vermogen dat ernstig genoeg is om het dagelijks leven te verstoren

41
Q

Meest voorkomende vorm van dementie

A

Ziekte van alzheimer, meer dan de helft van de gevallen van dementie

42
Q

Waarschuwingssignalen van alzheimer

A
  • Geheugenverlies dat het dagelijks leven verstoort
  • Moeite met plannen of oplossen van problemen
  • Moeite met bekende/routine taken thuis, op het werk, hobby (bijv. koffie zetten, koken)
  • Verward over tijd of plaats
  • Moeite met het begrijpen van visuele beelden en ruimtelijke relaties
  • (nieuwe) Problemen met praten of schrijven
  • Spullen kwijtraken, niet meer terug kunnen vinden, op verkeerde plaats terugzetten
  • Slecht(er) beoordelingsvermogen
  • Terugtrekken van werk of sociale activiteiten
  • Veranderingen in stemming en persoonlijkheid
43
Q

Wat maakt het verschil tussen alzheimer en typische leeftijdsgerelateerde veranderingen

A

De ernst van de veranderingen

44
Q

Het verloop van de ziekte van alzheimer

A

Het is progressief, wordt steeds erger
Mild –> Matig –> Ernstig

45
Q

Behandeling van alzheimer

A

Medicatie en andere behandelingen om met symptomen om te gaan en de kwaliteit van leven te verhogen:
- Neurologische verbetering of stabilisatie
- Verbetering of stabilisatie van competentie in het dagelijks leven
- Vermindering van gedragsafwijkingen

46
Q

Andere behandeling van alzheimer

A
  • Antidementie geneesmiddelen
  • Psychotherapie
47
Q

Risicofactoren voor alzheimer

A
  • Leeftijd (hogere kans bij ouderen)
  • Geslacht (meer vrouwen dan mannen ivm de levensverwachting)
  • Genen (APP, PS-1, PS-2, ApoE4)
  • Lichamelijke aandoeningen: hart- en vaatziekten, diabetes, traumatisch hersenletsel
  • Levensstijl: roken, verzadigde vetten, alcohol
48
Q

Beschermende factoren voor alzheimer

A
  • Hoog opleidingsniveau en SES
  • Hoge mate van complexiteit op het werk
  • Rijk sociaal netwerk en sociale betrokkenheid
  • Lichaamsbeweging
  • Mediterraan dieet, omega-3/vis gerelateerde vetten
  • Koffie