Topic 3: Prenatale ontwikkeling, de ontwikkeling van de hersenen en de sensorische en motorische ontwikkeling (deel 1 + 2) Flashcards

1
Q

Prenatale ontwikkeling

A

Ontwikkeling voor de geboorte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waarom is prenatale ontwikkeling belangrijk?

A

In deze fase maken je hersenen en lichaam de grootste groei door,
het is de basis voor verdere ontwikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Uit welke fases bestaat de prenatale ontwikkeling?

A
  1. Germinale fase (week 0-2)
  2. Embryonale fase (week 3-8)
  3. Foetale fase (week 9-40)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Germinale fase (week 0 - 2)

A

Eicel raakt bevrucht en gaat zich delen (mytose).
Als er 8 cellen zijn gaan ze differentiëren.
Er zijn steeds meer cellen en de zygote beweegt zich richting de baarmoeder.
Er vormt zich een holte binnen die celmassa (blastocyste), deze gaat zich innestelen in de baarmoederwand.
Einde: 250 cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Embryonale fase (week 3-8)

A

Wanneer er eenmaal innesteling is, noemen we deze celmassa een embryo.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Embryonale fase (week 3-8): wat ontwikkelt er in welke week?

A

Week 3: Hart
Week 4: Ruggenmerg en hersenen
Week 5: Ogen
Week 7: Armen en benen
Week 8: Vingers, alle organen zijn er

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Embryonale fase (week 3-8): De drie lagen van de blastocyte

A
  • Het endoderm (wordt het spijsverteringsstelsel en het ademhalingsstelsel)
  • Het mesoderm (wordt het spier- en skeletsysteem)
  • Het ectoderm (wordt de huid en het zenuwstelsel)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Embryonale fase (week 3-8): Neurulatie

A

Week 3,
Vorming van de neurale buis, dit is de basis voor het zenuwstelsel (en het ruggenmerg en de hersenen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Drie principes van prenatale ontwikkeling

A
  • Proximodistale volgorde (van binnen naar buiten): armen -> vingers
  • Cefalocaudale volgorde (van boven naar beneden): hoofd -> beneden
  • Van een massa naar specifiek/van ongedifferentieerd naar gedifferentieerd (van grof naar gedetailleerd): eenvoudig -> verfijnd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Foetale fase (week 9-40)

A

In deze fase krijgen de hersenen de tijd om te ontwikkelen, het wordt groter in volume en er vormen zich hersenplooien (wat de oppervlakte van de hersenen groter maakt).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Foetale fase (week 9-40): Neuronale proliferatie

A

Snelle vorming van neuronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Foetale fase (week 9-40): Neurale migratie

A

Beweging van neuronen naar het einddoel in de
hersenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Sensorische ontwikkeling foetus: Gehoor

A

Week 16: Binnenoorstructuren
Week 22-24: Slakkenhuis, trommelvlies, gehoorbeentjes en andere cruciale oorstructuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Sensorische ontwikkeling foetus: Zicht

A

Na de geboorte heeft een baby scherp zicht op 19-21 cm, rest vaag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Sensorische ontwikkeling foetus: Reuk en smaak

A

Week 24: Primair smaakvermogen
Na geboorte: Ontwikkelde smaak en reuk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Sensorische ontwikkeling foetus: Tast

A

Vanaf week 8: Reactie op aanraking

17
Q

Sensorische ontwikkeling foetus: Pijn

A

Moeilijk om vast te leggen,
Week 24-26: Pijn ‘geobserveerd’
Week 26: Neurale banen voor pijnperceptie rond

18
Q

Sensorische ontwikkeling foetus: Wanneer kan een baby overleven?

A

Week 22-23: Leeftijd van levensvatbaarheid
Week 25: 50/50 kans op overleven
Week 38: Normaal

19
Q

Teratogenen

A

Schadelijke invloeden op het ongeboren kind, deze zijn het meest schadelijk tijdens de embryonale fase.
Effect verschilt per individu en per dosis.

20
Q

Teratogenen: Roken, gevolg

A

Nicotine vernauwt de bloedvaten –> Minder voedingsstoffen en zuurstof voor het kind
–> mogelijke problemen voor en na de geboorte

21
Q

Teratogenen: Alcohol, gevolg

A

Alcohol (ethanol) passeert de placenta, de lever van de baby kan dit nog niet afbreken.
–> Negatief effect op de neuronale ontwikkeling
–> Foetaal Alcohol Spectrum Stoornis, Foetaal Alcohol Syndroom (FAS)

22
Q

Foetaal Alcohol Syndroom (FAS)

A
  • Gezichtsafwijkingen (afgeplat)
  • Groeiachterstand, laag gewicht
  • Beschadigde hersenen
23
Q

Neurons that fire together wire together, synaptogenese

A

Neuronen die herhaaldelijk worden gebruikt om een bepaalde functie uit te voeren, gaan samenhangen en faciliteren (synapsformatie)

24
Q

Synaptic pruning

A

Eerder gevormde synaptische verbindingen worden weer ongedaan gemaakt, als de vaardigheid niet meer wordt gebruikt
–> helpt de hersenen specialiseren

25
Q

Myelinisatie

A

Isolatie van neuronen, dit versnelt transmissie

26
Q

Apoptose

A

Geprogrammeerde celdood

27
Q

Hersenlateralisatie

A

Asymmetrie in de specialisatie van de twee hersenhelften

28
Q

Hersenlateralisatie, Linkerhemisfeer

A

Controleert de rechterkant van het lichaam, sequentiële verwerking, analytisch redeneren en taalverwerking

29
Q

Hersenlateralisatie, Rechterhemisfeer

A

Controleert de linkerkant van het lichaam, gelijktijdige verwerking, ruimtelijke en visio- motorische verwerking, emotionele verwerking

30
Q

Gyrificatie

A

Het ontstaan van de diepe plooien in de hersenen
–> Groter hersenoppervlak
–> Beter cognitief functioneren

31
Q

Hersenontwikkeling gedurende de levensloop

A

Kindertijd/adolescentie: rijping van de hersenen
Oude leeftijd: hersenatrofie atrophy (krimpen)

32
Q

Hersenontwikkeling gedurende de levensloop, de stoffen

A

Witte stof: Omgekeerde u-vorm, maturatie piekt op middelbare leeftijd
Grijze stof: Van 1 tot 8-10 jaar absolute toename gerelateerd aan lichamelijke groei, daarna afname

33
Q

Multidirectionele ontwikkeling

A

Voor verschillende hersengebieden is ontwikkeling anders

34
Q

Plasticiteit

A

Processen die het voor een organisme mogelijk maken om zichzelf aan te passen als reactie op veranderende omgevingsfactoren