theoretische kader persoonlijkheidsstoornissen Flashcards

1
Q

Hoe wordt vaak onderzoek gedaan naar persoonlijkheidsstoornissen?

A

Er word vaak gekeken naar een specifiek criterium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat blijkt de laatste tijd uit het ontstaan van persoonlijkheidsstoornissen?

A

biologische, cognitieve, psychodynamische en omgevingsfactoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat blijkt uit de witte stof bij de antisociale persoonlijkheidsstoornis?

A

Dat er meer witte stof is gevonden in de corpus callosum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke andere biologische aspecten spelen mee in de antisociale ?

A

Een toegenomen communicatie tussen de hersenhelften

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat bleekt uit sociale en biologische factoren naar antisociaal gedrag?

A

misbruik en een lage MAO gen activiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat werd gevonden voor biologische factoren bij cluster A?

A

Schizotypische werd gevonden dat mensen kleinere pfc hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat wordt gevonden tussen de relatie van schizotypische en schizofrenie?

A

schizofrenie de overtreffende trap is van schizotypische stoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is volgens de evolutie theorie een verklaring dat schizofrenie erfelijk is?

A

meer creativiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe verschilt schizotypische met schizofrenie?

A

schizotypische is de frontaalkwab vaak intact

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat blijkt uit het genetische effect van borderline?

A

familie belasting is een hoger risico

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat blijkt uit biologische verschillen bij borderline?

A

mensen kleinere amygdala en hypocampus hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat blijkt uit schema’s bij persoonlijkheidsstoornissen?

A

Dat de schema’s van mensen disfunctioneler en negatiever zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is gevonden in de medierende rol van schema’s bij borderline?

A

Misbruik kan zorgen voor schema’s, en dit kan weer zorgen voor borderline trekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn modi?

A

Kortstondige uitingen van emoties gedrag en overtuigingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de relatie van modi op persoonlijkheidsstoornissen?

A

Dat modi sterker aanwezig zijn bij persoonlijkheidsstoornissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe uiten de modi zich bij borderline?

A

Die wisselen sterk in modi door trauma gerelateerde stimuli

17
Q

Wat blijkt uit de modi van antisociale persoonlijkheidsstoornis?

A

Die hebben vooral modi voor woede en agressie

18
Q

Wat blijkt uit cognitieve bias bij dwangmatgige persoonlijkheidsstoornis?

A

Dat mensen te maken hebben met aandachtsbias

19
Q

Wat blijkt uit cognitieve bias bij borderline?

A

Die hebben aandachtsbias voor borderline specifieke woorden, misbruik/verlating

20
Q

Wat blijkt uit het hebben van interpretatie bias?

A

Borderline en vermijdende stoornis hebben last van interpretatie bias

21
Q

Wat is de psychodynamische verklaring voor antisociale persoonlijkheidsstoornis?

A

Een onderontwikkeld super ego, voor moreel handelen

22
Q

Wat is de psychodynamische verklaring voor dwangmatige persoonlijkheidsstoornis zich?

A

Door een overontwikkeld super ego

23
Q

Hoe ontstaat een persoonlijkheidsstoornis, psychodynamische verklaring?

A

Door stagnatie in de persoonlijkheidsontwikkeling,

24
Q

Wat is de rol van afweermechanismen, psychodynamische verklaring?

A

Histronische persoonlijkheidsstoornis maakt veel gebruik van repressie

25
Q

Wat is de object relatie theorie, psychodynamische verklaring?

A

De stoornissen worden ingedeeld onder persoonlijkheidsorganisatie niveaus

26
Q

Wat is het neurotische niveau, psychodynamische theorie?

A

Hier blijft het idenditeitsgevoel behouden (dwangmatige stoornis)

27
Q

Wat is het borderline niveau psychodynamische theorie?

A

Identiteit is minder geintergreerd, maar de realiteitstoetsing is intact.

28
Q

Welke stoornissen vallen onder borderline niveau,psychodynamische theorie?

A

De meeste worden hieronder gezet

29
Q

Wat is het psychotische niveau, psychodynamische therorie?

A

Totaal gebrek aan idenditeit en sprake van agressie

30
Q

Welke stoornisen vallen onder psychotische niveau?

A

Hier kunnen geen persoonlijkheidsstoornissen onder verdeeld worden

31
Q

met welke omgevingsfactoren worden persoonlijkheidsstoornissen in verband gebracht?

A

emotioneel en seksueel misbruik

32
Q

Wat is het nadeel van retrospectief onderzoek doen?

A

Bevindingen kunnen vervormd zijn door vertekeningen in het geheugen

33
Q

Wat bleek uiteindelijk uit longitudionaal onderzoek naar persoonlijkheidsstoornissen en omgevingsfactoren?

A

Dat de kans via misbruik en verwaarlozing de kans ver 4 voudigt

34
Q

waarom zijn de omgevingsfactoren bij persoonlijkheidsstoornissen van matige sterkte?

A

Dat niet iedereen die misbruik meemaakt een persoonlijkheidsstoornis ontwikkeld