theoretische kader depressie Flashcards

1
Q
  • Waarom gaan de meeste theorien over depressie?
A

Aangezien er weinig onderzoek is gedaan naar de manie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q
  • Wat stellen leertheoretici over depressie?
A

Dat depressie komt door een specifieke leergeschiedenis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q
  • Hoe wordt operante conditionering toegepast op depressie als verklaring?
A

Dat iemand niet heeft geleerd om bekrachtiging te krijgen uit de omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q
  • Wat stelde skinner over depressie?
A

Een vermindering van gedag door een vermindering van bekrachtiging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q
  • Hoe werkte fester het punt van skinner over depressie verder uit?
A

Een depressieve stoornis ontstaat als iemand te hard moet werken om een bekrachtiging te krijgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q
  • Wat zijn andere mogelijkheden voor het ontstaan van depressie?
A

Als niet duidelijk is welk gedrag beloond wordt, of gedrag gestraft wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q
  • Wat is de bekrachtigings theorie van lewinsohn?
A

Een vermindering van bekrachtiging leidt tot sombere gevoelens, moeheid en somatische klachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q
  • Hoe wordt iemand bekrachtigd als die depressief wordt, lewinson?
A

Mensen reageren sympathiek en het nieuwe gedrag gaat verder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q
  • Hoe verergeren de klachten uiteindelijk bij depressie, lewinson?
A

Mensen gaan iemand die depresief is negeren, waardoor de klachten sterker worden, geen bekrachtiging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q
  • Waar ligt de nadruk op bij de theorie van lewinsohn?
A

Op de afwezigheid van sociale bekrachtiging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q
  • Welke aspecten van lewinsohn zijn empirische getest?
A

Dat mensen met depressie als minder sociaal waardig worden gezien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q
  • Welke bevindingen over bekrachtiging bij depressie is niet ondersteund in onderzoek?
A

Dat de toename van depressie komt door vermindering van positieve bekrachtiging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q
  • Wat is gesteld in onderzoek over sociale vaardigheden en depressie?
A

Dat verminderde vaardigheden samenhangen met psychopathologie en niet met depressie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q
  • Wat is gevonden in het verwerken van beloning in de hersenen?
A

Met depressie werkt dit minder, met bipolair werkt dit juist meer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q
  • Hoe breide rehm het bekrachtigingsmodel uit?
A

Door een cognitief operant model er van te maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q
  • Wat stellen rehm over het onstaan van een depresieve stoornis?
A

Dat de persoon zichzelf niet voldoende bekrachtigt of straft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q
  • Welke 3 cognitieve verstoringen herkent rehm?
A

Een selectieve waarneming, bevooroordeede evaluatie, weinig beloning voor eigen gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q
  • Wat wordt impliciet gesteld door rehm?
A

Mensen die zichzelf te weinig belonen, wel dat van anderen waarderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

welk bewijs is er voor de cognitieve verstorningen van rehm?

A

geen bewijs voor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q
  • Welke theorien zijn er voor depressie uit de cognitieve benadering?
A

Cognitieve theorie van becks en de aangeleerde hulpeloosheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q
  • Wat staat centraal in de theorie van beck?
A

Depressieve symptomen komen door disfunctionele cognities

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q
  • Wat zijn disfunctionele cognities?
A

Automatische denkpatronen die uit de cognitieve triade komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q
  • welke thema’s kent de cognitieve triade?
A

Negatieve kijk op: zichzelf, de wereld, en de toekomst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q
  • Wat zijn schema’s of schemata?
A

Hiermee worden binnenkomende informatie gecodeerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q
  • Wat is het nut van schemata?
A

Anders zou de wereld een chaos lijken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q
  • Hoe zien schemata eruit bij mensen met een depressie, en waardoor komt dit?
A

Die zijn negatief gekleurd door genetische aanleg en negatieve ervaringen in het verleden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q
  • Hoe worden schamata gevormd?
A

Door verkeerde opvoeding of verlies van ouders

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q
  • Hoe kunnen verkeerde schema’s worden geactiveerd voor een depressie?
A

Doordat dingen worden meegemaakt die lijken op het verleden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q
  • Waarom is het model van beck een diathese stressmodel?
A

Dat depressie komt door een kwetsbaarheid (diathese) die opgewekt wordt door ervaringen.

30
Q
  • Hoe kijkt beck aan tegen manie?
A

Schema’s zijn irreëel positief gekleurd en worden opgeroepen uit de omgeving

31
Q
  • Hoe wordt bipolaire stoornis uitgelegd aan de hand van beck?
A

Dat mensen irriele positieve en negatieve schema’s hebben ontwikkeld

32
Q
  • Hoe kwam seligman tot de aangeleerde hulpeloosheid?
A

Doordat honden schokken kregen waar ze niet aan konden ontstappen bleven ze zitten

33
Q
  • Wat bleek uit een controle groep die ze onderzochten, bij de aangeleerde hulpeloosheid theorie?
A

Hierin wilde de honden wel ontsnappen

34
Q
  • Wat kwam uit onderzoek met mensen naar aangeleerde hulpeloosheid?
A

In de groep waarin mensen niks konden doen tegen het geluid, vertoonde ze geen enkele reactie

35
Q
  • Hoe kwamen de mensen overeen met een depressieve stoornis?
A

Ze lieten somberheid, teleurstelling en twijfel aan het eigen vaardigheden zien

36
Q
  • Wat is de aangeleerde hulpeloosheid theorie voor depressie?
A

Dat mensen leren dat ze niet aan de situatie kunnen ontsnappen

37
Q
  • Wat is ecologische validiteit?
A

Dat de situatie lijkt op het dagelijkse leven.

38
Q
  • Wat is het probleem met het onderzoek naar aangeleerdehulpeloosheid?
A

Er is geen ecologische validiteit

39
Q
  • Wat leide tot een herformulering van de aangeleerde hulpeloosheid theorie?
A

Dat mensen andere reacties gaven op een hard geluid

40
Q
  • Wat is bepalend voor de nieuwe definitie van de attributie georiënteerde hulpeloosheid theorie?
A

Dat het belangrijk is hoe de oncontroleerbare situatie wordt ingeschat.

41
Q
  • Wat is causale attributie?
A

De uitleg die iemand geeft aan een situatie

42
Q
  • Wat is de intern extern attributie?
A

Als iemand de oorzaak bij zichzelf zoekt ontstaan er depressieve verschijnselen met zelfwaardering

43
Q
  • Wat is de stabiel/instabile attributie?
A

Als iemand het toeschrijft aan onveranderlijke factoren, blijven de klachten langer

44
Q
  • Wat is de globaal/specifiek attributie?
A

Als iemand kijk naar globale oorzaken, dan treden de klachten vaker op

45
Q
  • Welke 3 causale attributies zijn er bij de attributie georienteerde hulpeloosheid theorie?
A

Intern/exter, stabiel/instabiel, globaal/specifiek

46
Q
  • Waarom zijn de hopeloosheid theorien cognitief van aard?
A

Vanwege de interpretatie van de gebeurtenis.

47
Q
  • Hoe wordt tegenwoordig gekeken naar de biologische processen bij depressie
A

Gevoelens en gedrag hangen samen in de biolgie, dat zorgt voor fysieke en sociale context

48
Q
  • Wat is bekend over genetische aanleg bij depressie?
A

Dat eerste graad 2 tot 4 keer zoveel kans heeft als zonder familie geschiedenis

49
Q
  • Wat is de concordantie?
A

De mate dat de aandoening bij beide tweelingen voorkomt

50
Q
  • Wat is het verschil in erfelijkheid tussen unipolaire en bipolaire stoornissen?
A

Bij bipolaire stoornissen is de genetische invloed groter

51
Q
  • Wat laten gen-omgevingsinteractie studies zien naar depressie?
A

Dat bij genetische aanleg, levensgebeurtenissen meer zorgen voor een stoornis

52
Q
  • Welke genetische varianten zijn bekend voor stemmingsstoornissen?
A

COMT en 5-HTT

53
Q
  • Hoe speelt epigenetica een rol in depressieve stoornissen?
A

Doordat genen worden doorgegeven die aangezet kunnen worden door de omgeving

54
Q
  • Hoe werd vroeger onderzoek gedaan naar de hersenen voor stemmingsstoornissen?
A

Door te zoeken naar disfuncties van de hersenen

55
Q
  • Hoe wordt tegenwoordig onderzoek gedaan naar stemmingsstoornissen in de hersenen?
A

De relatie of interactie tussen hersendelen

56
Q
  • Wat is de belangrijke structuur interactie voor depressie?
A

De pfc die invloed heeft op het limbische systeem.

57
Q
  • Waar is de HHB as bij betrokken?
A

De afgifte van cortisol

58
Q
  • Hoe werkt de HBB as op stemmingsstoornissen?
A

Doordat vroege ervaringen zorgen voor een ontregelde afgifte van cortisol

59
Q
  • Hoe zorgt cortisol uiteindelijk voor stemmingsstoornissen?
A

cortisol geeft een verhoogde kwetsbaarheid voor stemmingsstoornissen

60
Q
  • Hoe is het immunsysteem van invloed op stemmingsstoornissen?
A

Stemmingsstoornissen hangt samen met een activatie van het immuun systeem.

61
Q
  • Wat zijn monoamine?
A

Neurtransmitters zoals serotonine en noradrenaline.

62
Q
  • Welke rol hebben monoamine?
A

Deze zijn betrokken bij regulatie van emoties.

63
Q
  • Wat zijn pro inflammatoire cytokinen?
A

Deze hebben een interactie op de monamine

64
Q
  • Hoe beinvloed stress een stemmingsstoornis?
A

Dit zorgt voor het aanmaken van pro inflammatoire cyclotine

65
Q
  • Wat is er bekend over de levensstijl bij stemmingsstoornissen?
A

Dat westerse levensstijl, weinig bacterien, weinig beweging, zorgt voor ontregeling van het immuun

66
Q
  • Wat zijn life events?
A

Een ingrijpende levensgebeurtenis zoals het plots overleiden van een dierbare

67
Q
  • Waarom krijgt niet iedereen bij stres een stemmingsstoornis?
A

Er moet een kwetsbaarheid aanwezig zijn

68
Q
  • Waar kan kwetsbaarheid door ontstaan bij mensen?
A

Genetische aspecten of ontwikkelingsproblemen.

69
Q
  • Hoe spelen ontwikkelingsproblemen mee aan het ontwikkelen van kwetsbaarheden?
A

Door een verstoorde HHB as of depressieve schemas

70
Q
  • Wat is het begrip kidlling?
A

een eerste stress episode maakt het makkelijker een tweede episode te krijgen