klinische beeld middelen Flashcards

1
Q

Waar ligt de voornaamste piek van alcoholproblemen?

A

Rond de 18 en 21 jaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Tot welke directe problemen kan alcohol leiden?

A

Alcohol vergiftiging, ongelukken, agressie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe wordt aangekeken tegen alcohol problemen?

A

Dat het meestal vanzelf weer minder wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is er met de mensen waar het gebruik van alcohol niet minder wordt?

A

Dat is het vaak verweven met andere problematiek, zoals gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

In welke twee catagorien worden middelen stoornissen ingedeeld?

A

Een verslaving aan een middel, stoornissen die door een middel zijn veroorzaakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wanneer wordt gesproken van een stoornis door het gebruik van een middel?

A

Als aan 2 van de 11 criteria wordt voldaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe wordt de ernst bepaald van de stoornis gebruik van een middel?

A

Door te kijken hoeveel symptomen worden gescoord

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wanneer wordt stoornis in het gebruik van een middel gezien als ernstig?

A

j 6 of meer symptomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

In welke groepen zijn de symptomen onderverdeeld bij gebruik van een middel?

A

Controle verlies, sociale beperking, risicovol gebruik, farmacologische criteria (tolerantie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat telt niet als een criteria voor het stellen van de diagnose verslaafd aan een middel?

A

Als een middel vaak gebruikt wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wanneer wordt gesproken van remissie bij verslaafd aan een middel?

A

Als iemand 3 maanden niet voldoet aan de criteria, met uitzondering van hunkering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wanneer wordt gesproken van vroege remissie bij verslaving aan eeen middel?

A

Als iemand 3 maanden tot 12 maanden niet aan de criteria voldoet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waarom is vroege remissie een belangrijke perioden?

A

Dan vallen de meeste mensen terug in die tijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is belangrijk om mee te nemen bij remissie?

A

de mogelijkheid om een middel te nemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe kunnen er psychische veranderingen optreden door een middel te gebruiken?

A

Een middel heeft invloed op het centrale zenuwstelsel, en zorgt voor stemming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke catagorien vallen onder stoornissen gemaakt door een middel

A

Intoxicatie door een middel, ontrekkingssyndroom, andere stoornissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Waar gaat het vooral over bij anderen stoornissen ten gevolge van een middel?

A

Over comorbide stoornissen zoals depressie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is intoxicatie?

A

Gedrag dat ontstaat door het nemen van een middel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welke kenmerken heeft het gedrag bij intoxicatie?

A

Het gedrag is middelspecifiek en omkeerbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welk negatieve effect is gevonden bij intoxicatie?

A

Hersenschade hangt samen met het aantal intoxicaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is het ontrekkingssyndroom?

A

Een gedrag dat ontstaat als iemand na een periode stopt met het middel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Hoe uit het ontrekkingssyndroom zich in algemene zin?

A

Angstgevoelens en depressieve gevoelens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Hoe wordt het ontrekkingssyndroom beinvloed?

A

Door de duur en hoeveelheid van het gebruik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is de halfwaardetijd?

A

De tijd om de bloedspiegel te halveren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat is de relatie tussen halfwaardetijd en ontrekkingssyndroom?

A

Een middel met een korte halfwaardetijd ontstaat de ontrekkingsverschijnselen sneller

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is het ontrekkingssyndroom bij GHB?

A

Het snachts wakker worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Waar spreekt de DSM TR over bij cafeïne?

A

Intoxicatie, ontrekkingssyndroom en andere stoornissen door cafeine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Waar vallen alcohol, opioden en hypnotica onder?

A

Verdovende en bewustzijnverlagende middelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat valt onder opioden?

A

Natuurlijke (Morfine) en halfsynthetische (heroine)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat zijn hypnotica?

A

Geneesmiddelen met een kalmerende werking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat zijn anxiolytica?

A

Tranquillizers en benzodiazepinen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat is afwijkend aan de anxiolytica?

A

Deze zijn wel verdovend maar hebben geen bewustzijnsverlagend effect.

33
Q

Wat valt op bij sommige bewustzijnsverlagende middelen?

A

Dat ze eerst een stimulerend effect kunnen hebben (alcohol en GHB)

34
Q

Welk effect hebben verdovende middelen?

A

Het heeft een remmende werking op het zenuwstelsel, en slaperigheid en sufheid

35
Q

Wat is het gevolg van acute intoxicatie bij alcohol?

A

Dat het onaangepaste gedrags of psychologische verandering kan zorgen

36
Q

Hoe ziet ontrekking van verdovende middelen eruit?

A

Binnen 4 tot 12 uur komt er onaangename gevolgen

37
Q

Wanneer verdwijnen ontrekkingsverschijnselen weer?

A

Als het middel opnieuw genomen wordt

38
Q

Hoe ontstaat een vizueuze cirkel bij een middel?

A

Als het als bekrachtiger gebruikt wordt voor de negatieve gevolgen van het middel

39
Q

Wat is een delirium?

A

Als er hallucinaties ontstaan en de realiteitstoetsing is intact

40
Q

Wat is een intacte realiteitstoetsing?

A

Dan weet iemand dat hallucinaties komen door een middel

41
Q

Wanneer leidt iemand aan een psychotische stoornis door een middel?

A

Als de realiteitstoetsing wel verstoord is

42
Q

Wat is een verslaving aan benzodiazepinen?

A

Een mentale en lichamelijke gewenning aan slaapsmiddelen

43
Q

Wat zijn stimulerende middelen, stimulantia?

A

Amfetamine en cocaine

44
Q

Hoe werken stimulantia?

A

Mensen kunnen goed presteren bij een normaal gebruik

45
Q

Wat gebeurt er bij een te hoge dosis van stimularende middelen?

A

dwangmatig of aggresief gedrag

46
Q

Wanneer is er sprake van tolerantie van een middel?

A

Als er behoefte is aan een grotere hoeveelheid, of de effecten minder worden van dezelfde hoeveelheid

47
Q

Waartoe leidt langdurig gebruik van stimulerende middelen toe?

A

wanen en hallucinaties

48
Q

Hoe ziet een periode van ontrekking eruit van stimulerende middelen?

A

Dan is iemand onrustig, prikkelbaar

49
Q

Wat is bekend over de halfwaarde tijd van cocaine?

A

Deze is vrij kort

50
Q

Wat is een cocaine dysforie?

A

Door chronische gebruik komt er moeheid, achterdocht, stemming,

51
Q

Hoe ziet ontrekking aan cocaine eruit?

A

somberheid, oververmoeid

52
Q

Waarom is tabak verslavend?

A

Nicotine receptoren zijn betrokken bij gewoontegedrag

53
Q

Hoe voelen mensen zich die minder gaan roken?

A

Somber, snel geirriteerd

54
Q

Wat is een goede stratege bij stoppen met roken?

A

de natuurlijke context verandering

55
Q

Wat zijn bewustzijnsveranderende middelen?

A

Tripmiddelen als canabis, hallucinogenen,

56
Q

Wat doet cannabis?

A

Een high gevoel en zorgt voor veranderende waarneming

57
Q

Wat kan gebeuren bij hoge doseringen van bewustijnsverruimende middelen?

A

Stoornissen in denkvermogen, en hallucogenen effecten

58
Q

Wanneer is sprake van intoxicatie van cannabis met waarnemingsstroornis?

A

Als er sprake is van hallucinaties

59
Q

Wat zijn de werkzame stoffen in cannabis?

A

THC en CBD

60
Q

Wat is het probleem met de toegenomen THC de laatse tijd?

A

De werking is sterker en ook de negatieve gevolgen

61
Q

Hoe uit het ontrekkingssyndroom zich bij cannabis?

A

Door lichamelijke klachten, onrust angst en somberheid

62
Q

Hoe is er sprake van negatieve tollerantie bij cannabis?

A

Er is minder nodig om de gewenste effecten te bereiken

63
Q

Welke verschuiving is er de laatste tijd met cannabis?

A

Het is de meest voorkomende verslaving bij jongeren

64
Q

Wanneer verhoogd cannabis psychose?

A

Als het gebruikt wordt in adolecentie en als je genetische aanleg hebt

65
Q

Wat doet LSD?

A

helder, ruimte orientatie gelijk, tijd in de war

66
Q

Wat is synthesie?

A

Een vermenging van zintuigen (foto’s horen)

67
Q

Wat is bekend over het ontrekkingssyndroom van LSD?

A

Die is niet beschreven

68
Q

Wat zijn inhalantia?

A

Gasvormige middelen voor een roes (lijm, bezine, lachgas )

69
Q

Wat is het gevaar van intoxicatie van vluchtige middelen?

A

Dit kan leiden tot vergiftiging

70
Q

Wat is een accuut gevaar aan inhalantia?

A

Verkeersongelukken

71
Q

Wat is een langdurig effect van inhalantia?

A

Dat er tekorte kunnen komen met B12

72
Q

Wat is XTC?

A

hallucinogene werking en stimulantia heeft

73
Q

Wat zorgt een hoge dosering voor bij XTC?

A

Versnelde hartslag, hardkloppingen, uitval van nierfuncties

74
Q

Welke veranderingen in de hersenen kan XTC teweegbrengen?

A

Problemen met serotonine systeem

75
Q

Wat is GHB?

A

Een natuurlijke neurotransmitter die wordt gebruikt als partydrugs

76
Q

Wat zijn de ontrekkingssymptomen bij GHB?

A

Angst, tremor, motorische onrust

77
Q

Waarom staat gokverslaving in de DSM?

A

Dit lijkt in processen op alcohol en drugs

78
Q

Hoe werkt gokverslaving?

A

Door het zien aan stimuli kan een sterk verlangen aan gokken ontstaan.

79
Q

Wat is nodig om te voldoen aan een gokverslaving?

A

4 van de 5 criteria voldoen in de afgelopen 12 maanden