ADHD Flashcards

1
Q
  • Wat is een externaliserende stoornis?
A

De problemen richten zich naar buiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q
  • Waar verwijst onoplettendheid naar?
A

Een ernstig gebrek aan concentratie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q
  • Waar verwijst impulsiviteit naar?
A

Overhaast gedrag zonder te denken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q
  • Waar verwijst hyperactiviteit naar?
A

Onaangepaste motorische activiteit (tikken, stil zitten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q
  • Hoe wordt ADHD gekenmerkt?
A

Onoplettendheid, impulsiviteit, hyperactiviteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q
  • Welke 3 subtypen zijn er voor ADHD?
A

Overwegend-onoplettend, overwegend-hyperactief, gecombineerde type

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q
  • Wat kenmerkt het overwegend onoplettendheid?
A

Onvoldoende aandacht voor detial, moeilijk de aandacht houden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q
  • Wat kenmerkt het overwegend hyperactivitiet en impulsiviteit?
A

Fyziek onrustig, moeite op de plaats blijven zitten,

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q
  • Welke twee algemene punten van diagnose zijn nodig voor ADHD?
A

Voor 12e jaar aanwezig, op zijn minst 2 of meer terreinen aanwezig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q
  • Wat is het verschil tussen volwassenen en kinderen bij ADHD?
A

Bij volwassenen komt hyperactiviteit en impulsiviteit minder voor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q
  • Welk type kom zoeizo het minst voor?
A

Gecombineerde type

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q
  • Wat is het klassieke beeld van ADHD?
A

Moeite met Afleiding, organiseren, onoplettend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q
  • Wanneer hebben mensen met ADHD geen problemen?
A

Als ze iets interessant vinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q
  • Hoe gaat ADHD op het werk?
A

Vaak leidt werkt eronder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q
  • Hoe wordt de erfelijkheid bij ADHD geschat?
A

Op 72%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q
  • Wat is een polygenetische ergelijkheid?
A

Dat er sprake is van een interactie tussen genen

17
Q
  • Welke omgevingsfactoren zijn van belang bij ADHD?
A

Gifftige stoffen, voedingtekort, zwangerschapscomplicatie, negtieve ervaring (stress)

18
Q
  • Wat is een neurobiologische verschil bij ADHD?
A

De amygdale en hippocampus zijn kleiner bij ADHD

19
Q
  • Wat is een verklaring voor het neurobiologische verschil bij ADHD?
A

Een vertraagde rijping van de gebeden

20
Q
  • Wat is inhibitie controle?
A

Het vermogen om gedrag te onderdrukken

21
Q
  • Wat zijn neuropsychologische kenmerken van ADHD?
A

Minder werkgeheugen, waakzaamheid en plannen en inhibitiecontrole

22
Q
  • Wat is er gevonden bij beloning en ADHD?
A

De grote van onmiddellijke beloning wordt overschat

23
Q
  • Wat is een kanttekening van neuropsychologische kenmerken bij ADHD?
A

Dit is op groepniveau onderzocht

24
Q
  • Wat is het executief verklaringsmodel?
A

Dat ADHD komt vanuit verstoorde executieve functies.

25
Q
  • Wat is het toestandsregulatie model?
A

moeite met de interne toestand aan te passen aan de omgeving

26
Q
  • Wat is het delay-aversion-model?
A

Een te kort hebben in het waarderen van toekomstige beloningen

27
Q
  • Wat is het dual pathway model?
A

ADHD wordt verklaart door de route: gebrekkige inhibitiecontrole , en moeite met uitstel.

28
Q
  • Wat is het dynamische ontwikkelingstheorie voor ADHD?
A

Mensen met ADHD zijn korter gevoelig voor bekrachtiging en langer voor uitdoving.

29
Q
  • Hoe wordt ADHD vastgesteld?
A

Door het inzicht van de therapeut, er is geen vragenlijst voor

30
Q
  • Waarom moet bij de ADHD diagnose goed gelet worden op andere stoornissen?
A

komen ook bij andere stoornissen voor

31
Q
  • Waarom moet bij de ADHD diagnose opgelet worden met zelfrapportage?
A

Dit geeft vaak geen goed beeld van de beperking.

32
Q
  • Wat is aan te raden voor een diagnose bij ADHD?
A

Een hetro anamnese uit te voeren

33
Q
  • Wat zijn stimulantia?
A

Deze verhogen de catechnolaminen in de synaptische spleet.

34
Q
  • Wat zijn de meest gebruikte bestandsdelen van stimulantia?
A

Amfetamine, methfenidaat en pemoline

35
Q
  • Wat wordt gedaan met mediamenteuze behandeling bij adhd?
A

Het voorschrijven van stimulantia

36
Q
  • Wat wordt gedaan met niet-medicamenteuze behandlingen?
A

Het geven van vaardighedistraining en cognitieve gedragstherpie

37
Q
  • Wat is de conclussie over meditatie therapie naast CGT?
A

geen ondersteuning voor