Thema 4.2 Flashcards

1
Q

Classificatie van epileptische aanvallen

A
  • Partiële/focale aanvallen. Ontstaan in een deel van de hersenen. Bij complexe partiële aanval verliest de patiënt het bewustzijn.
  • Gegeneraliseerde aanvallen. Hebben een symmetrisch en bilateraal aanvalsbegin. Ze ontstaan door een globale cellulaire afwijking, die vermoedelijk aangeboren/erfelijk is. Wordt daarom ook wel idiopathische gegeneraliseerde epilepsieën genoemd (IGE),
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Tonisch-clonische aanval

A

Een voorbeeld van een gegeneraliseerde aanval die gepaard gaat met een compleet bewustzijnsverlies dat enkele minuten duurt. In de eerste fase worden beiderzijds alle spieren aangespannen (tonische fase). Daarna treden bilaterale ritmische spiertrekkingen op (clonische fase)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

status epilepticus

A

De ene aanval gaat direct over in de volgende. Medisch handelen is noodzakelijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

abscence

A

Een gegeneraliseerde aanval die vooral in de kinderleeftijd voorkomt. De ictale bewustzijnsstoornis is het centrale verschijnsel van absences, die doorgaans rond de tien seconden duren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

classificatie van epilepsiesyndromen

A
  • Symptomatische epilepsie. De oorzaak is bekend, bijvoorbeeld een hersentumor of hersentrauma.
  • Cryptogene epilepsie. Op basis van de ernst is een vermoeden van een neurologische oorzaak, maar kan deze (vooralsnog) niet worden aangetoond.
  • Idiopathische epilepsie. De oorzaak kan niet worden gevonden.
    Deze classificatie staat onder druk want als de oorzaak van idiopathische wordt gevonden verschuift dit naar symptomatisch. Daarom wordt nu gekeken naar afzonderlijke epilepsie vormen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Ontstaan van aanval + behandeling

A

De precieze oorzaak van epileptische aanvallen is nog niet bekend. Ontladingen ontstaan als gevolg van een verstoorde werking van ionenkanalen of een verstoorde balans in de neurotransmitters. Als patiënten worden behandeld met anti-epileptica wordt geprobeerd het excitatoire effect af te remmen, of juist het inhibitoire effect te versterken. Na 2-5 jaar aanvalsvrij kan medicatie afgebouwd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Refractaire epilepsiepatiënten

A

De 20 tot 30% van de patiënten die medicamenteus moeilijk instelbaar of therapieresistent zijn. Bij hen is nog een aantal andere behandelingen mogelijk, zoals een neurochirurgische behandeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wada-test

A

Test die voorafgaand aan een evt. neurochirugische behandeling wordt afgenomen. Gericht op de representatie van de taal en geheugenfuncties. Daarbij wordt kortdurend één hemisfeer disfunctioneel gemaakt met een barbituraat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

nervus-vagusstimulatie (NVS)

A

Een zogenaamde nervus-vagusstimulatie (NVS) kan worden uitgevoerd indien neurochirurgische interventie niet mogelijk blijkt. Het extracraniaal stimuleren van de nervus vagus blijkt een desynchronisatie op het eeg tot gevolg te hebben, wat leidt tot een vermindering van aanvallen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Diepe hersenstimulatie

A

Neurochirurgisch wordt een elektrode in de thalamus geïmplanteerd die intermitterend stimuleert om ontladingen te voorkomen of te onderbreken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Ketogeen dieet

A

Een aantal patiënten wordt volgens strikte richtlijnen met een zogenaamd ketogeen dieet behandeld. Zeer vetrijk en eiwit-, zetmeel en suikerarm dieet. Hierdoor hoge concentratie ketonen wat soms anti-epileptisch effect heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Gevolgen van epilepsie zijn gerelateerd aan

A
  • Stabiele klinische factoren. Hersenafwijking, debuutleeftijd en type aanvallen
  • Dynamische klinische factoren, de aanvalsfrequentie, het aantal jaren waarin aanvallen optreden en de duur van ontladingen
  • Type behandeling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Locatie van epilepsie in brein

A

Kan op alle plekken maar vaak in temporaalkwab (70%). Ook de hippocambi zorgen voor aanvallen. 20% zit frontaal. Neuropsychologische beperkingen zijn niet door deze gebieden begrensd maar komen door het hele brein voor.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Gevolgen van epilepsie

A
  • Cognitieve problemen
  • Cognitieve en gedragsmatige bijwerkingen door de medicatie
  • Samenhang met psychiatrische stoornissen zoals angst, stemmingsstoornissen, persoonlijkheidsverandering en psychose.
  • Psychosociale problemen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Dementie

A

Een syndroom dat zich kenmerkt door toenemende, multipele cognitieve- functiestoornissen. De term dementie zegt niets over de oorzaak. Verschillende hersenziektes kunnen leiden tot een dementiesyndroom.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Alzheimer

A

Geheugenstoornissen nemen geleidelijk toe. De diagnose wordt gesteld als ten minste twee cognitieve domeinen zijn aangedaan. In een later stadium is sprake van globale cognitieve achteruitgang. Neuropsychiatrische symptomen komen ook veel voor. Patiënten overleven gemiddeld zeven tot acht jaar.

17
Q

Prevalentie Alzheimer

A

Op dit moment zijn er in Nederland naar schatting 200.000 patiënten met de ziekte van Alzheimer. Door dubbele vergrijzing (er zijn meer ouderen en ze worden ouder) neemt dit aantal snel toe. Naar verwachting in 2040 verdubbeld. De geschatte prevalentie van dementie op jonge leeftijd in Nederland is ongeveer 12.000 patiënten. (voor 65 jaar)

18
Q

risicofactoren voor Alzheimer

A

Leeftijd, vrouwelijk geslacht, genetische aanleg. Daarnaast vasculaire risicofactoren, zoals hypertensie (hoge bloeddruk), diabetes mellitus en roken.

19
Q

Klinische criteria voor Alzheimer

A
  • Andere oorzaken van cognitieve achteruitgang worden uitgesloten.
  • DSM zegt: sprake van multipele cognitieve-functiestoornissen bestaande uit een geheugenstoornis en ten minste één van de volgende: afasie, apraxie, agnosie of een stoornis in executieve functies. + sprake van achteruitgang
  • Met behulp van de NIA-AA-criteria kan gekeken worden of het syndroom met lage, medium of hoge waarschijnlijkheid te linken is aan Alzheimer.
  • De definitieve diagnose kan pas na de dood worden gesteld.
20
Q

Mild cognitive impairment MCI

A

Bij MCI is er sprake van.
* Geheugenklachten
* Objectieve geheugenstoornis bij neuropsychologisch onderzoek
* Relatief normale prestaties op andere domeinen
* Relatief intact functioneren, geen sprake van dementie.

21
Q

amnestisch v.s. niet-amnestische MCI

A
  • Amnestische MCI: stoornissen op het gebied van geheugen
  • Niet-Manestische MCI: stoornissen in andere cognitieve domeinen (aandacht, tempo, executieve functies)
22
Q

Seniele plaques v.s.
tangles

A

De neuropathologische kenmerken van de ziekte van Alzheimer zijn
* Seniele plaques, ophopingen van het eiwit amyloïd-bèta tussen de hersencellen
* Neurofibrillaire tangles, kluwens in de hersencellen bestaande uit de gefosforyleerde vorm van het eiwit tau.

De aanwezigheid van plaques en tangles leidt tot het afsterven van hersencellen en
het krimpen van de hersenen (atrofie).

23
Q

Amyloïd-cascadethypothese

A

Hypothese voor ontstaan van Alzheimer. Centraal staan hierin de eiwitten amyloid precursor protein (APP) en amyloïd-bèta. De hypothese stelt dat de eerste stap in het ontstaan van de ziekte het abnormaal knippen van de APP is. Hierdoor ontstaat een
disbalans tussen de productie en afvoer van amyloïdbèta, waardoor dit eiwit zich gaat ophopen in plaques. In een later stadium komen de kluwens van het eiwit tau hierbij. Met name het aantal kluwens blijkt te correleren met de ernst van dementie.

24
Q

Vasculaire hypothese

A

De hypothese stelt dat vasculaire risicofactoren en vasculaire hersenschade leiden tot verminderde doorbloeding en zuurstoftekort in de hersenen. Dit leidt vervolgens tot verharding en verminderde flexibiliteit van de hersenbloedvaten. De vaten worden broos, wat kan leiden tot vaatschade.

25
Q

Diagnostisch onderzoek naar alzheimer

A
  • Anamnese en heteroanamnese (liefst in afwezigheid).
  • Een eerste grove indruk van het globaal cognitief functioneren wordt meestal verkregen met een screeningtest, bijvoorbeeld de Mini-Mental State Examination (MMSE).
  • Neuropsychologisch onderzoek. De gevoeligste maat voor detectie van cognitieve achteruitgang betreft de uitgestelde herinneringsconditie van een geheugentest.
26
Q

Verloop alzheimer

A
  • Eerst anterograde achteruitgang (opslag huidige herinneringen) daarna ook retrograde (vroegere herinneringen)
  • Verminderd oriëntatievermogen en taalstoornissen (benoemings-problemen en tekorten in woordvlotheid)
  • Geleidelijke afnamen van semantische kennis en relaties.
  • Problemen in de executieve functies en de aandacht worden gezien in verschillende stadia
  • Ten slotte kunnen apraxie en visuoperceptuele stoornissen voorkomen.
27
Q

Vormen van dementie

A
  • Alzheimer: geheugenstoornissen in vroege fasen.
  • Dementie met lewy lichaampjes. geheugenstoornissen minder op voorgrond.
  • Semantische dementie. Gekenmerkt door taalstnoornissen.
  • Vasculaire dementie. Traagheid en verminderde mentale flexibiliteit
28
Q

posterieure corticale atrofie (PCA)

A

Term voor een variant van Alzheimer die wordt gebruikt indien corticale visuele disfuncties op de voorgrond staan

29
Q

Atrofie

A

Afname van weefsel. Atrofie van de mediale temporaalkwab, inclusief de hippocampus, is het opvallendste MRI-kenmerk van alzheimer

30
Q

Hoe kan je alzheimer medisch ontdekken?

A
  • EEG. Meer trage signalen, minder snelle signalen.
  • MRI. Afname van weefsel.
  • Bloedonderzoek naar liquorbiomarkers. De eiwitten in het liquor (hersenvocht) vormen een afspiegeling van wat zich in de hersenen afspeelt. In feite is dit de eerste poging om de alzheimereiwitten te meten tijdens het leven
  • PET. Inzicht in temporopariëtale gebieden die minder actief zijn dan bij gezonde leeftijdsgenoten.
  • PET, nieuw: amyloïdscans, waarmee stapeling van amyloïd-bèta zichtbaar gemaakt kan worden.