Thema 1.1 Flashcards
Neuropsychologie
Richt men zich specifiek op de relatie tussen hersenen en gedrag. Hierbij kan het gaan om het gedrag van gezonde personen, maar kan er ook sprake zijn van pathologieën van allerlei aard.
Psychofarmacologie
Psychofarmacologie is nauw verwant aan neuropsychologie en houdt zich bezig met de werking van geneesmiddelen en stoffen die worden gebruikt ter behandeling van neuropsychologische en psychiatrische ziektebeelden.
Klinisch neuropsycholoog
Een psycholoog die in de gezondheidszorg werkzaam is op het gebied van diagnostiek en behandeling van problemen die samenhangen met hersenaandoeningen. Het vakgebied was echter eerst het terrein van psychiaters en neurologen, en in sommige landen, zoals in Italië, is dat nog steeds zo.
Geschiedenis neuropsychologie
- Hippocrates leerde zo’n 400 jaar voor Christus dat al het (afwijkend) gedrag en gevoel voortkwamen uit de werking van de hersenen. Hij probeerde andere ervan te overtuigen dat het onjuist was om verschijnselen toe te schrijven aan buitenaardse krachten zoals de goden.
- In de geneeskunde van de Grieken en Romeinen zag men het lichaam als een samenstelling van een aantal elementen: water, vuur, bloed en slijm. Die moesten in een goede balans zijn, anders was er sprake van ziekte. Dat gold ook voor het mentale functioneren.
- Vanaf de 14e eeuw waagde men het weer om kritisch en zelfstandig te observeren en denken. Dat heeft onder meer geleid tot de opvatting van René Descartes dat de ziel een ongedeelde, zelfstandige maar immateriële eenheid is. De ziel lokaliseerde hij in een holte in het hoofd, de pijnappelklier of epifyse. Het gevolg was een eeuwenlange discussie over de interactie tussen lichaam en geest.
- In de 19e eeuw stelde de Duitse arts Franz Joseph Gall een volledig andere benadering voor: er is een groot aantal mentale organen, gelegen in de grijze schors van de hersenen. In Frankrijk werden Galls opvattingen getoetst met de zogenaamde clinicoanatomische methode: men bestudeerde bij patiënten met hersenletsel de uitvalsverschijnselen op het gebied van bijvoorbeeld taal, geheugen of waarneming, en na het overlijden werd de plaats van de laesie gerelateerd aan de aard van de functionele stoornis.
De Grieken kenden drie zielen
- Overleven (via voedselopname, aanwezig bij de plant).
- Activiteiten van een organisme in relatie tot de omgeving.
- Hogere-ordeziel, die een onderscheid kon maken tussen wat goed en fout was om te doen (de Grieken duiden die aan als psychikon hegemonicon, het zelfsturend principe). De mens bezat als enige alle drie van deze vormen.
De celtheorie
De weinige filosofen die ook de anatomische structuur onderzochten, merkten op dat er holtes waren in de hersenen, hersenventrikels, die toen echter cellen werden genoemd. Deze cellen werden gezien als de plaats voor de geest. Daarbij werd de geest opgedeeld in verschillende functies:
* Eerste cel: informatie zou uit verschillende zintuigen binnenkomen (de sensus communis).
* Tweede cel: hier wordt het beeld geïnterpreteerd, wat stelde het beeld voor? Dit had ook een affectief component, hoe belangrijk is het beeld voor mij?
* Derde cel: hierin werd het beeld opgeslagen (de memoria).
Deze celtheorie is tot op de dag van vandaag de basis van de ideeën over de cognitieve psychologie.
Fysiognomie
De interpretatie van het gelaat. De vorm van iemands gelaat, maar ook van het totale uiterlijk, werd gezien als een reflectie van het karakter van die persoon.
De mens als twee substanties
Volgens Descartes kon de mens worden opgedeeld in twee substanties:
* Het lichaam (res extensa).
* De geest (res cogitas) (niet materialistisch).
Descartes zag deze res cogitans als een soort bestuurder: vanuit het hele lichaam kwamen via de zenuwen berichten over de buitenwereld binnen, en op basis van herinneringen, die volgens Descartes in het weefsel van de hersenen waren opgeslagen, werden boodschappen teruggestuurd, waardoor de ledenmaten konden bewegen. Hiermee beschreef hij het idee van de reflex.
Gall
Gall veronderstelde dat alle psychologische functies, of het nu ging om kennis, gevoel of geneigdheid tot een bepaald gedrag, aangeboren waren. Vervolgens stelde hij dat al die functies een eigenstandig orgaan waren. Gall meende dat er aparte organen waren voor taal, muziek en rekenen, maar ook bijvoorbeeld moederliefde. Tenslotte beweerde hij dat de functies niet ergens in het midden van de hersenen zitten, maar aan de buitenkant, de cortex. De belangrijkste stelling van Gall was wellicht dat er sprake was van onafhankelijk functioneren. Gall ging ervan uit dat mensen kunnen verschillen in aanleg voor belangrijke functies. Vanwege de grotere omvang van een orgaan, zal de schedel zich eromheen vormen en een knobbel vertonen. Door nu bij allerlei mensen met speciale vermogens te voelen waar de knobbel zit, zou je moeten kunnen achterhalen op welke plaatsen op de schors welke functies zitten.
Kritiek op Gall
Er was veel kritiek op de ideeën van Gall, zeker vanuit de kerk hoewel Gall beweerde ook in de ziel te geloven. Pierre Flourens deed onderzoek naar duiven waarbij hij beschadigingen aanbracht aan de hersenen en stelde dat het niet om de locatie maar de omvang van de beschadiging ging. Galls ideeën kregen geen bijval. Later stelde Jean-Baptiste Bouillaud dat Galls wel degelijk gelijk had, maar tevergeefs.
Clinicoanatomische methode
De werkwijze om de lokalisatie-ideeën te toetsen door patiënten met een focaal hersenletsel in kaart te brengen, werd de clinicoanatomische methode genoemd.
broca
Broca had geprobeerd gegevens te verzamelen van patiënten met een taalstoornis, waarbij op basis van post mortem onderzoek de plaats van de laesie eenduidig was vastgesteld. De gegevens sterkten hem in zijn mening over de lokalisatie in dat ene gebied, maar hij merkte bovendien op dat de laesie eigenlijk in de linkerhersenhelft zat. Hij stelde daarom dat we met de linkerhersenhelft spreken (gebied van Broca). Broca ging ervan uit dat de rechterhersenhelft het mechanisme wel aanwezig is, maar dat de linkerhersenhelft zuurstofrijker bloed kreeg, en zich daardoor sneller ontwikkelde en daardoor de plaats van taal wordt.
Jean Martin Charcot
Geloofde ook sterk in het lokaliseren van specifieke centra in de hersenen. Hij heeft met zijn leerlingen nieuwe ziektebeelden beschreven zoals MS, ALS en het syndroom van Gilles de la Tourette. Ook heeft hij de beschrijving van het klinische beeld van de ziekte van Parkinson verbeterd.
Model van Wernicke
Wernicke beweerde dat er een apart centrum voor het herkennen van woordbeelden was (het ging dan wel om het gesproken woord). Dat centrum lokaliseerde hij in de temporaalkwab, omdat dat het eindpunt was van de gehoorbaan. Tussen dat woordbegripscentrum en het woordproductiecentrum van Broca zou ook nog een vezelbaan lopen, een verbindingsbaan. Volgens deze benadering kon er dan een stoornis ontstaan door een laesie in een centrum of door een laesie van een verbindingsbaan. In het laatste geval spreekt men van een disconnectie.
Empirisme
Alles wordt aangeleerd, en dat verloopt allemaal via het principe van associatie. Daarom spreekt men ook wel van associationisme. De Engelse filosoof John Locke was een sterke voorstander van het empirisme, hij geloofde niet in aangeboren eigenschappen of kennis.