Thema 4.1 Flashcards

1
Q

Vasculaire aandoeningen

A

Omvatten een verzameling van ziektebeelden waarbij de bloedvoorziening naar de hersenen wordt onderbroken. Dit wordt CVA (cerebrovasculair accident) of beroerte genoemd. In 80% van de gevallen gaat het om een herseninfarct, 20% hersenbloeding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Ischemie

A

Hiervan is sprake bij een herseninfarct. Bloedtoevoer naar het achterliggende verzorgingsgebied wordt verminderd of afgesloten. Door een tekort aan zuurstof ontstaat onherstelbare schade. Vaak door embolie of door vernauwing. In 80% v.d. gevallen gebeurt dit in stroomgebied van de arteria cerebri media (middelste hersenslagaders) waarbij verlamming van arm of been gevolg is. Bij herseninfarct blijf je meestal bij bewustzijn. Bij hersenbloeding komt daling in bewustzijn voor. Inzicht via CT of MRI

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Geschiedenis van CVA

A
  • Apoplexie. Eerste term waarbij men plotseling op de grond zonder beweging
  • Hemorragie. Rond 1600 meer inzicht in bloedsomloop en begon men apoplexie te associëren met bloedingen in de hersenen
  • Apoplexie (hersenbloeding) vs encefalomalacie (hersenverweking). Dit laatste wordt ook wel trombose, embolie of vaatvernauwing genoemd.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

TIA

A

Van een transient ischemic attack (TIA) is sprake als de uitvalsverschijnselen binnen 24 uur verdwijnen. De meeste TIA’s geven echter veel korter symptomen. Die zijn van voorbijgaande aard maar soms toch ook blijvende (subtiele) cognitieve stoornissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Risicofactoren herseninfarct

A

Leeftijd en Atherosclerose (aderverkalking)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Oorzaken van hersenbloeding

A

Langdurige blootstelling aan een hoge bloeddruk, misvormingen van de bloedvaten, ontstekingen van de vaatwand, stollingsstoornissen, een hersentumor of door trauma kan een hematoom ontstaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

subarachnoïdale bloeding (SAB)

A

De bloeding vindt plaats in de ruimte tussen de hersenvliezen. Deze bloeding gaat gepaard met plotselinge hevige hoofdpijn, gevolgd door nekstijfheid. Ongeveer 5% van alle CVA’s betreft een SAB. De oorzaak van een SAB is in 85% van de gevallen het scheuren van een aneurysma aan of nabij de cirkel van Willis. Om herhaling te voorkomen is vaak een operatieve behandeling nodig. De ernst van de cognitieve stoornissen bij een hersenbloeding is vooral gekoppeld aan de omvang van de bloeding en meestal niet direct aan de locatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Diaschisis

A

Schade op afstand van het infarct. In tegenstelling tot bij herseninfarcten houdt de schade die optreedt na een bloeding zich minder goed aan de arteriële verzorgingsgebieden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Gevolgen CVA

A
  • 13-50% heeft last van geheugenstoornissen.
  • Moeite met aandacht functies, vooral onder tijdsdruk
  • In acute fase heeft 38% een vorm van afasie wat snel afneemt.
  • Visueelvelddefecten
  • Problemen in de executieve functies
  • Apraxie
  • Beperking in sociale cognitie, b.v. emotieherkenning.
  • Desoriëntatie in tijd, plaats en persoon
  • Delirium en verwardheid (delirium komt eerder van medicatie/pijn dan van CVA)
  • Vermoeidheid
  • Depressie door samenspel tussen laesielocatie, een reactieve component en vasculaire risicofactoren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Abulie

A

Een extreme vorm van executieve-functiestoornissen, het vermogen tot initiatiefname is vrijwel geheel afwezig. Deze patiënten zijn apathisch en traag, en hun gedrag is dwangmatig, zoals bij utilisatiegedrag. Opvallend is dat als ze een directieve concrete opdracht krijgen, ze die vervolgens goed kunnen uitvoeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Apraxie

A

Motorische problemen door krachtverlies. ideomotorische apraxie komt het meest voor, waarbij iemand een bepaalde betekenisvolle beweging niet kan maken. Buccofaciale apraxie is een onvermogen om de tong- en mondmusculatuur aan te sturen, is dus geen dysartrie of afasie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

vascular cognitive impairment (VCI)

A

parapluterm voor cognitieve stoornissen als gevolg van vasculaire aandoeningen. Vasculaire dementie kan veroorzaakt worden door een enkel herseninfarct op een strategische plaats, bijvoorbeeld in de thalamus. Meestal ontstaat deze dementie als gevolg van meerdere infarcten die gelijktijdig of na elkaar plaatsvinden op verschillende plaatsen, in samenhang met schade aan de dieper gelegen witte stof. De cognitieve stoornissen die voorkomen bij vasculaire dementie kunnen variëren
* Vaak psychomotorische traagheid
* executieve-functiestoornissen
* Geheugenstoornissen maar minder uitgesproken dan bij Alzheimer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Bloedvaten in de hersenen

A
  • Arteria cerebri media (ACM) of middelste hersenslagader. Voorziet een groot deel van de cortex van bloed.
  • Arteria cerebri posterior (ACP) of achterste hersenslagader. Komt o.a. bij visuele cortex.
  • Arteria cerebri anterior (ACA) of voorste hersenslagader. Voor voorste deel en binnenkant brein.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Neglect

A

Waarnemingsstoornis. De patiënt heeft geen aandacht voor de stimuli die afkomstig zijn van één lichaamshelft (meestal de linkerzijde) of voor objecten of handelingen aldaar. Dit kan tot een totale verwaarlozing van één lichaamshelft leiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Prevalentie traumatisch hersenletsel

A

In Europa worden elk jaar 1,6 miljoen patiënten met THL opgenomen in een ziekenhuis. In Nederland worden elk jaar 85.000 patiënten met THL gediagnosticeerd. Dit is waarschijnlijk een onderschatting van het totale aantal patiënten. De grootste groep wordt gevormd door jongeren tussen de 15 en 24 jaar en betreft twee keer zo vaak mannen als vrouwen. Van de opgenomen patiënten wordt 10% daarna verwezen naar verpleeghuizen, revalidatiecentra of
psychiatrische ziekenhuizen. In ruim 80% van de gevallen van THL gaat het om een licht hersenletsel en is de prognose gunstig. Bij het merendeel zijn de gevolgen van tijdelijke aard en is er sprake van goed herstel binnen drie maanden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Primaire v.s. secundaire schade na THL

A

Primair. De onmiddellijke schade door krachten die inwerken op schedel en hersenen. Bij schade door roterende krachten ontstaat wittestofletsel (Diffuus axonaal letsel
DAI). Dit gaat meestal gepaard met
microbloedingen en uiteindelijk axonale degeneratie, vaak in de dieper gelegen hersenstructuren (subcorticale gebieden en hersenstam). Bij schade door een harde klap ontstaan vooral grijze stof beschadigingen die vaak in de orbitofrontale en temporale gebieden worden aangetroffen
Secundair. Schade die ontstaat door complicaties. B.v. zuurstofgebrek door falende autoregulatie elders in het lichaam. Ontstaan hematoom (blauwe plek) in hersenen kan ook wat zorgt voor verplaatsing van hersenmassa wat levensbedreigend is.

17
Q

Coup contre coup letsel

A

Diagonaal tegenover de locatie van het letsel wordt eveneens corticale schade aangetroffen. Dit kan bij een harde klap.

18
Q

Glasgow coma scale (GCS)

A

Met de Glasgow Coma Scale (GCS) wordt de reactie van de patiënt getest en kan de ernst van de bewustzijnsstoornissen in kaart gebracht worden. De schaal bestaat uit drie onderdelen: het actief openen van de ogen (E), de motorische reactie aan de armen (M) en de verbale reactie (V). De opgetelde EMV-score varieert tussen 3 en 15 punten. 13-15 = lichte schade, 9-12 = middelzwaar en 8 of lager is ernstige schade.

19
Q

Gevolgen THL

A
  • Traagheid bij informatieverwerking.
  • Aandachtsproblemen
  • Executieve functies
  • Geheugenproblemen, vooral aanleren en opdiepen
  • Taal en spraakproblemen (vooral dysartrie)
  • Sociale cognitie, meer egocentrisch en emotioneel vervlakt.
  • Verminderde prikkeltolerantie
20
Q

postcommotioneel syndroom

A

Wanneer klachten na hersenletsel langer dan drie maanden aanhouden. Tegenwoordig wordt het aanhoudend klachtenpatroon verklaard vanuit een biopsychosociaal model, dat interacties beschrijft tussen het neurologisch letsel, kwetsbare persoonlijkheidskenmerken, omgevingseisen en emotionele reacties.

21
Q

cogniforme stoornis.

A

Delis en Wetter introduceerden de term cogniforme stoornis om patiënten te identificeren met excessieve cognitieve klachten, gegeven de ernst van hun letsel, in combinatie met een expliciete patiëntenrol in hun leven. Er wordt verondersteld dat de symptomen een functie hebben om stressoren te vermijden die in principe geen relatie hebben met het letsel. Dit hoeft geen bewust proces te zijn

22
Q

Malingering

A

Bewust aandikken van symptomen.

23
Q

Whiplash

A

Plotseling naar achteren slingeren (extensie) en vervolgens naar voren (flexie). Na het ongeval hebben veel patiënten last van pijn in hun hoofd en nek maar dit kan niet door diagnose bevestigd worden. Factoren die een rol spelen bij het in stand blijven van de klachten zijn persoonlijkheid en copingstijl.

24
Q

commotio cerebri v.s. contusion cerebri

A

Commotio cerebri. Hersenschudding. Hersenweefsel raakt niet beschadigd
Contusion cerebri. Hersenkneuzing. Hersenweefsel raakt wel beschadigd. Het bewustzijnsverlies is bij een hersenkneuzing langer (vanaf 15 min.) en PTA is vanaf 60 min.

25
Q

Epilepsie

A

Een brede categorie van symptoomcomplexen waar verschillende hersenfunctiestoornissen aan ten grondslag kunnen liggen. Hierdoor treden plotseling terugkerende momenten van elektrische ontladingen op, die zich manifesteren in stereotype gedragsveranderingen die
aanvallen of insulten genoemd worden. Vaak met cognitieve stoornissen of psychosociale problemen tot gevolg.

26
Q

Prevalentie epilepsie

A

Tussen de 4 en 10 per 1000 mensen per jaar, wat in Nederland neerkomt op ongeveer 80.000 tot 100.000 patiënten. Vooral voor 10 of na 65 jaar.

27
Q

Clonieën

A

Trekkingen ten gevolge van spiercontracties.

28
Q

Definitie van epilepsie

A

Een chronische aandoening van de hersenen die gekenmerkt wordt door een voortdurende neiging tot het genereren van epileptische aanvallen en door de neurobiologische, cognitieve, psychologische en sociale gevolge.

29
Q

Vier aspecten die de aanvalsverschijnselen van epilepsie beïnvloeden

A

De aanvalsverschijnselen zijn afhankelijk van de lokalisatie van de epileptische ontladingen, waarbij vier aspecten onderscheiden worden die kunnen variëren:
* De mate van bewustzijnsverandering.
* Het maken van onwillekeurige bewegingen.
* Het ervaren van perceptuele of autonome veranderingen.
* Het vertonen van gedragsveranderingen.
Binnen een individu zijn deze aspecten stabiel en kennen een stereotiep verloop.

30
Q

Factoren voor classificatie van epilepsie

A

Oorzaak, lokalisatie, debuutleeftijd en prognose