Thema 3.2 Flashcards

1
Q

Apperceptieve v.s. associaitieve agnosieën

A

Apperceptieve agnosieën. Het percept zelf komt niet goed tot stand.
Associatieve agnosieën. Het associëren met opgeslagen kennis faalt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

stoornissen begrepen vanuit differentiatie tussen wat- en waarroute

A

Veel stoornissen kunnen ook begrepen worden vanuit differentiatie tussen de wat- en de waarroute omdat:
* Hersenbeschadigingen houden zich zelden aan de anatomische en fysiologische grenzen tussen visuele gebieden.
* Na een CVA treedt vaak weefselverlies in een van de hemisferen op, terwijl de andere nog intact is.
* Een stoornis in de primaire verwerkingwerkt in veel gevallen ook door in een hogere-orde-informatieverwerking.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

hemianopsie

A

Uitval voor de helft van het gezichtsveld,

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

scotoom

A

Blindheid voor slechts een klein deel van het visuele halfveld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Maculasparing

A

Soms gaat de uitval dwars door de macula, het meest centrale deel van het visuele veld, soms blijft dit deel gespaard.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

gezichtsscherpte/visus

A

Een maat voor de kleinste details die iemand nog kan onderscheiden. Het vaststellen van de visus gebeurt volgens de formule V = d/D, waarbij de d staat voor de afstand van de onderzochte persoon tot een letterkaart, en D voor de afstand die iemand met een normale gezichtsscherpte nodig heeft om een letter of symbool nog te herkennen. Iemand met een visus van 0,3 is slechtziend, en 0,1 of minder is blind.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Gevolgen hersenbeschadiging en visus

A
  • Wazig zien, door verminderde gezichtsscherpte of door afgenomen contrastgevoeligheid. Dit komt door subtiele uitval van het visuele systeem of ten gevolge van agnosie moeite met richten van blik, herkenning van letters/objecten
  • Licht-donkeradaptatie, de snelheid waarmee men zich aan verschillende lichtsterktes kan aanpassen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Cerebrale achromatopsie

A

Gestoorde kleurwaarneming als gevolg van een hersenbeschadiging. Die is meestal het gevolg van beschadiging van de mediale occipitotemporale gebieden in beide hersenhelften. Verschillende golflengten worden nog wel gedetecteerd door de kegeltjes, maar in de hersenen niet meer verwerkt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Akinetopsie

A

Ook wel bewegingsblindheid. De visuele waarneming is intact, maar een patiënt heeft problemen om de beweging van voorwerpen om zich heen waar te nemen,

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

V5

A

Gebied voor verwerking van snelle beweging.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Visuele vormagnosie

A

Een relatief zeldzame hogere orde stoornis, waarbij visuele functies als gezichtsscherpte, helderheidsdiscriminatie, bewegingsdetectie en kleurperceptie intact zijn, maar waarbij het herkennen, matchen, kopiëren of discrimineren van eenvoudige visuele stimuli gestoord is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Ventrale simultaanagnosie

A

Een vorm van apperceptieve agnosie die vooral voorkomt na beschadiging van de inferieure occipito-temporale gebieden. Patiënten met deze vorm van agnosie zijn niet goed in staat om de afzonderlijke elementen van een complex object samen te voegen tot een betekenisvol, holistisch percept. Deze stoornis wordt daarom ook wel integratieve agnosie genoemd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Drie criteria voor associatieve agnosie

A
  • Visuele herkenningsproblematiek (b.v. kleuragnosie)
  • Normale herkenning in niet-visuele modaliteiten
  • Intacte visuele waarneming.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Kleuragnosie

A

Een selectieve stoornis in de kleurkennis, waarbij de kleurwaarneming intact is maar categoriseren, benoemen en/of herkennen niet lukt. Vaak is ook de objectkleurkennis aangedaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Helderheidsagnosie

A

Patiënten hebben problemen met het herkennen van helderheid (licht aan of uit). Het interessante is dat patiënten met verschillende vormen van associatieve agnosieën geen problemen hebben met het andere type visuele informatie (dus bij kleuragnosie geen sprake van helderheidagnosie en andersom)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Objectagnosie

A

De ernstigste visuele associatieve agnosie, waarbij een patiënt niet alleen grote moeite heeft met het benoemen van objecten, maar ook niet in staat is om verschillende objecten uit dezelfde categorie te ordenen. De oorzaak van dit probleem wordt meestal gezocht in een disconnectie tussen het visuele systeem en het semantische systeem, meestal door een beschadiging van het corpus callosum.

17
Q

optische afasie

A

Moeite met benoemen van objecten en/of herkennen of lezen van letters. De disconnectie lijkt beperkt tot de verbinding tussen het visuele- en het taalsysteem

18
Q

Pure alexie

A

Patiënten hebben een intact taalbegrip, een normale verbale taalproductie en kunnen goed schrijven. Ze hebben echter veel moeite met lezen. De oorzaak ligt meestal in een onderbreking van de verbinding tussen de visuele cortex en de taalgebieden in de linkerhemisfeer.

19
Q

prosopagnosie

A

Mensen met prosopagnosie kunnen bekenden nog wel herkennen aan andere kenmerken, maar niet meer aan hun gezicht. Er is zelden sprake van een absoluut defect. Bij vrijwel alle patiënten zijn ook aangrenzende gebieden beschadigd, waardoor ook sprake is van moeite met objectperceptie en kleurperceptie.

20
Q

apperceptieve v.s. associatieve prosopagnosie

A
  • Apperceptieve prosopagnosie. De stoornis heeft betrekking op het herkennen van een gezicht op zich. Er treden al problemen op het niveau van de visuele codering op, waardoor geen interne representatie tot stand komt.
  • Associatieve prosopagnosie. Patiënten kunnen wel een gezicht herkennen, maar hebben problemen met het correct herkennen van een bekend gezicht. De interne representatie komt wel tot stand, maar er vindt geen koppeling plaats met de PIN’s.
21
Q

Model van Bruce en Young

A

Het model voor gezichtsherkenning van Bruce en Young stelt dat de identificatie van een persoon aan de hand van het gezicht onafhankelijk is van de herkenning van gezichtsuitdrukkingen. Drie stadia zijn betrokken bij gezichtsherkenning.
1. Structurele omschrijvingen die het mogelijk maken om een gezicht te onderscheiden van andere gezichten. Deze structurele omschrijvingen worden face recognition units (FRU) genoemd. Er is een FRU voor elk bekend gezicht
2. De activering van een FRU leidt tot de activering van de bijbehorende person identity node (PIN), die semantische informatie beschikbaar maakt over de persoon die bij het gezicht hoort. Het zien van het gezicht, het horen van de naam of de stem van een bekende activeren allemaal dezelfde PIN.
3. Het opdiepen van de naam van de bekende.

22
Q

Fusiform face area (FFA)

A

Gebied voor gezichtsherkenning. De FFA lijkt vooral betrokken te zijn bij de verwerking van de niet-veranderlijke aspecten van gezichten, terwijl andere gebieden verantwoordelijk zijn voor de verwerking van veranderlijke aspecten.

23
Q

Blindsight

A

Hoewel patiënten met gezichtsvelduitval ten gevolge van schade aan de primaire visuele cortex geen bewuste visuele ervaring hebben in het blinde deel van het visuele veld, blijkt soms dat een meer rudimentair niveau (niveaus dat zich niet verder ontwikkelt, ‘overblijfsel’) van de visuele verwerking nog intact is. De gangbaarste verklaring hiervoor is dat subcorticale hersengebieden die betrokken zijn bij de visuele verwerking deze informatie verwerken en voor een deel doorsturen naar hogere orde visuele gebieden.

24
Q

hallucinaties v.s. visuele illusies

A

Soms kunnen hallucinaties of visuele illusies ontstaan ten gevolge van een probleem in het visuele systeem. Als het alleen vervormingen betreft wordt van visuele illusies gesproken, maar wanneer er geen stimulus is die aanleiding geeft tot de waarneming, spreken we van hallucinaties.

25
Q

Syndroom van Charles Bonnet
(CBS)

A

De oorzaak is meestal een gestoorde toevoer van informatie naar de visuele cortex, waardoor deafferentieverschijnselen optreden die vergelijkbaar zijn met fantoompijn. De patiënt ziet dan dingen die er niet zijn.

26
Q

anosognosie

A

Patiënten waarbij inzicht in de ernst van de situatie ontbreekt. Sommige van deze patiënten hebben zelf niet door dat ze blind zijn (ze ontkennen dit zelfs stellig, wat bekendstaat als anosognosie).

27
Q

Parkinson en hallucinaties

A

Bij de ziekte van Parkinson komen hallucinaties bij dertig tot vijftig procent van de patiënten voor in de latere stadia van de ziekte. De oorzaak wordt gezocht in een ontregeling van het dopaminerge systeem als gevolg van medicatie. Veel CVA- patiënten met een beschadiging van de visuele cortex hebben in de periode kort na het ontstaan van de laesie last van palinopsie:

28
Q

palinopsie

A

Beelden zien die ze kort tevoren hebben gezien opnieuw.

29
Q

simultaanagnosie

A

Moeite met integratie van verschillende onderdelen van een object. Het herkennen van losse onderdelen lukt wel. Meest voorkomende oorzaak is beschadiging in gebied van tempero-occipitale cortex, b.v. door bloeding. Er zijn twee vormen.
* Dorsaal: er is sprake van een bilaterale laesie in het knooppunt tussen de pariëtale en occipitale kwab. Patiënten zijn niet in staat meerdere objecten tegelijk te zien en kunnen maar één object benoemen.
* Ventraal: schade aan de linker inferieure occipito-temporaal kwab knooppunt. Kunnen wel meerdere objecten zien maar er maar één benoemen

30
Q

amnestisch syndroom

A

Stoornis van korte-en langetermijngeheugen door lichamelijke oorzaak. Epilepsiepatiënt H.M. kreeg na operatie bij verwijderen van gyrus parahippocampalis, amygdala en 2/3 van hippocampus last van geheugenproblemen. Hij kon geen nieuwe herinneringen maken. Van vroeger wist hij vrij veel, van nu niets. Vaak liggen beschadiging aan de mediale temporale en/of diëncefale structuren ten grondslag