Thema 3.4 Flashcards

1
Q

Plek van episodisch geheugen in het brein

A

Zo ongeveer het hele brein. Een aantal gebieden, waaronder de frontale cortex, delen van de pariëtale kwab en van het cerebellum, is actief als een persoon zoekt in zijn geheugen. Andere, zoals de sensorische cortices, worden actief bij een herinnering met een specifieke sensorische inhoud

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Opslag van nieuwe herinneringen in het brein

A

Het opslaan van nieuwe herinneringen activeert meestal gebieden in de mediaal- temporale cortex, waarbij de precieze taak bepaalt welk deelgebied het meest geactiveerd wordt. Gebieden die eruit springen zijn de hippocampus en de parahippocampale gyrus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Plek procedureel geheugen in het brein

A

Procedureel geheugen en conditioneren worden meestal gelinkt aan de basale ganglia en het cerebellum.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Priming in het brein

A

Priming geeft een bijzonder patroon: over het algemeen deactiveert priming het gebied dat verantwoordelijk is voor de onderliggende processen. Waar priming plaatsvindt hangt af van het soort priming dat onderzocht wordt: in het algemeen daar waar verwerking plaatsvindt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Definitie van geheugen

A

Het opslaan (encoderen), bewaren (retentie) en opdiepen van informatie (reproduceren of herkennen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

synesthesie

A

Synesthesie vindt plaats wanneer informatie die binnenkomt via een modaliteit, ook een sensatie teweegbrengt in een andere modaliteit. Bv. ‘groen’ onthouden, dan komt er een groene bloempot in de gedachte van S (die slimme meneer). Dit was ook ingewikkeld want lezen was lastig – elk woord kreeg een beeld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

retroactieve interferentie

A

Wanneer tijdens het retentie-interval andere informatie geleerd wordt en die het opdiepen van eerdere informatie verstoort.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

definitie van taal volgens Crystal

A

Het systematisch en conventioneel gebruik van klanken, tekens, of geschreven symbolen voor communicatie en zelfexpressie in een samenleving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Taal als cognitief systeem

A

Taal is een systeem dat betekenissen verbindt met vormen. Het produceren van taal begint met een preverbale boodschap en eindigt met akoestische of grafische vormen. Begrijpen begint met de waarneming van een vorm en eindigt bij een mentale representatie. Het mentale lexicon vervult bij taalgebruik een centrale rol.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Mentale lexicon

A

Het deel van het semantische LTG waarin de woorden die we (her)kennen en gebruiken zijn opgeslagen. Dat betreft de woordenschat van de moedertaal, maar ook later geleerde talen. Men herkent en begrijpt algauw zestigduizend woorden. Die hebben elk een representatie in het mentale lexicon, en omvat drie typen informatie.
* Betekeniseigenschappen.
* Grammaticale eigenschappen
* Vormeigenschappen (fonemen, abstracte klankeenheden)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Lemma

A

De representatie van de grammaticale eigenschappen van een woord.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Produceren van taal

A
  • Conceptualisator. Het mechanisme dat verantwoordelijk is voor het kiezen van een boodschap die we dmv spreken willen overbrengen.
  • Formulator. Zorgt voor grammaticle codering en klankinformatie (fonologische codering)
  • Articulator. Vertaalt de uit de fonemen opgebouwde representatie naar bewegingsinstructie. Het past de motorische instructies aan aan de fysieke omstandigheden
  • Monitor. Een zelfbewakingssysteem dat een gesproken uiting op allerlei aspecten controleert
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Afasie

A

Een verzamelnaam voor verworven taalstoornissen, die doorgaans tot uiting komen in alle modaliteiten (luisteren, spreken, lezen en schrijven). De meest voorkomende
oorzaak is een beroerte. Deze en andere oorzaken hebben gemeenschappelijk dat ze een min of meer focaal, gelokaliseerd trauma opleveren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Specific language
impairment (SLI)

A

Als de taalfuncties van jongs af aan niet goed ontwikkeld worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Omissie

A

Een woord weglaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Parafasie

A

Het soort substitutie dat de patiënt maakt. Substitutie is het vervangen van een woord door een ander woord. Parafasieën zijn onderverdeeld in klassen.
* Lexicale parafasieën: een doelwoord wordt vervangen door een ander bestaand woord.
* Fonologische parafasieën: één of meer klanken van het doelwoord worden weggelaten of vervangen door andere klanken

17
Q

Empty speech

A

Het veelvuldig gebruiken van niet-specifieke substituties.

18
Q

Neologisme

A

Als veel van de klanken vervangen of weggelaten worden spreekt men van neologisme. Produceert een patiënt veel neologismen, dan noemen we dat jargon.

19
Q

niet propositionele spraak

A

Bij zeer ernstige afasie is betekenisvolle taal vaak bijna geheel afwezig. Als de patiënt nog spreekt, zien we vaak:
* Stereotypie (gebruik van uitdrukkingen die weinig betekenis hebben/irrelevant zijn).
* Recurring utterances (uiten beperkt aantal woorden/klanken in ongepaste situatie).
* Seriële spraak (patiënt kan rijtjes afmaken, maar maakt er zelden functioneel gebruik van. Bv. weet dat na maandag dinsdag komt maar weet niet welke dag het is)
* Echolalie (patiënt herhaalt wat gesprekspartner zegt).
* Perseveratie (patiënt herhaalt ongewild een woord of zinsdeel).

20
Q

aggramatisme

A

Patiënten hebben grote moeite om grammaticale kennis in te zetten bij het spreken, en soms ook bij het verstaan. Wordt ook wel over telegramstijl gesproken.

21
Q

paragrammatisme

A

Zinnen zijn lang en complex. Door grote aantal parafasieen en foutief gebruik van vervoegingen en verbuigingen zijn zinnen moeilijk te begrijpen

22
Q

classicifactie/taxonomie van afasieën

A
  • Afasie van Broca. Redelijk intact taalbegrip, maar ernstige woordvindings- en articulatieproblemen. (begrip van ) zinnen zijn in veel gevallen agrammatisch.
  • Afasie van Wernicke. Zeer beperkt taalbegrip. De spraak is vloeiend en heeft een normaal tempo. Er zijn veel semantische en fonologische parafasieën en er is sprake van paragrammatisme. Patiënten met deze vorm hebben vaak weinig inzicht in hun stoornis en proberen fouten zelden te herstellen.
  • Conductieafasie. Begrip redelijk intact, en de productieproblemen zijn vergelijkbaar met die van afasie van Wernicke. Een kenmerkend symptoom is een ernstige stoornis in het herhalen van gesproken woorden. Deze patiënten doen
    wel pogingen hun fouten te verbeteren.
  • Transcorticale afasieën. Stoornissen in het koppelen van woordvorm aan woordbetekenis, hetzij in de waarneming (sensorische vorm), hetzij in de productie (motorische vorm) of combinatie
  • Globale afasie is een ernstige vorm van afasie waarbij zowel productie als begrip aangetast is. Kan in het begin ernstiger zijn en later ontwikkelen tot andere afasie
  • Amnestische afasie. Intact taalbegrip en taalproductie. Het opvallendste symptoom is een ernstig woordvindingsprobleem. Kan ook als restschade.
23
Q

drie kardinale symptomen

A

Vloeiendheid, taalbegrip en nazeggen

24
Q

akense afasie test

A

Test met verschillende subtesten (naspreken, benoemen, taalbegrip enz.). Hieruit blijkt dat patiënten met verschillende diagnoses toch veel gemeen hebben. De verschillen zijn slechts kwantitatief.

25
Q

PALPA model

A

Psycholinguistic Assessment of Language Processing in Aphasia. Dit model schetst het taalsysteem als een verzameling
gespecialiseerde verwerkingsmodules, die ieder afzonderlijk kunnen wegvallen, met een ondubbelzinnig symptoom als resultaat. Door de symptomen van een patiënt nauwgezet te inventariseren kan achterhaald worden welke modules of routes aangetast zijn.

26
Q

taalstoornissen vanuit PALPA en LEvelt

A

PALPA: Fonologische outputbuffer → motor planning → articulatie → spraak. In
termen van het model van Levelt begint articuleren waar het formuleren eindigt.

27
Q

Verbale dyspraxie

A

Een stoornis in de programmering van articulatiebewegingen. Bij de zuiverste vorm is het taalsysteem niet aangetast en is er ook niets mis met de articulatoren. In de praktijk blijkt verbale dyspraxie echter zelden in isolatie voor te komen

28
Q

Dysartie

A

Een verzamelnaam voor spraakstoornissen die veroorzaakt worden door een gebrekkige controle over de articulatiespieren als gevolg van schade in het motorische deel van het centrale, of in het perifere zenuwstelsel. Ook kan een letsel of stoornis van de spieren zelf oorzaak zijn van articulatiestoornissen. De locatie en de ernst van de schade bepalen de vorm en de ernst van het spraakprobleem. Er zijn zes vormen van dysartrie te onderscheiden: spastische, slappe, atactische,
hypokinetische, hyperkinetische, en gemengde dysartrie. De laatste vorm komt het meest voor.

29
Q

Verworven dyslexie

A

Een aantal specifieke vormen van leesstoornissen bij afasiepatiënten.
* Aandachtsdyslexie. Individuele letters kunnen niet benoemd worden
* Neglectdyslexie. Fouten door voornamelijk letters van een bepaalde helft van een woord verkeerd te lezen.
* Semantische dyslexie. In plaats van het geschreven woord een semantisch gerelateerd woord noemen
* Fonologische dyslexie. Wanneer een patiënt bestaande woorden wel, maar pseudowoorden niet kan lezen
* Oppervlaktedyslexie. Als pseudowoorden wel gelezen kunnen worden, maar regelmatig gespelde woorden duidelijk beter

30
Q

Dysgrafie

A

Schrijfstoornis. Er is nog geen duidelijk beeld welk hersengebied hierbij hoort.
* Fonologische dysgrafie. Wanneer pseudowoorden niet meer geschreven kunnen worden omdat de foneem-grafeemomzetting niet meer functioneert
* Oppervlakte-dysgrafie. Regelmatig gespelde woorden worden duidelijk beter geschreven dan onregelmatige
* Grafemische bufferdysgrafie. De woordvorm is nog intact, maar is de lettervolgorde is verkeerd of letters worden vervangen door andere.