Thema 1.3 Flashcards

1
Q

Hypothese van restitutieve reconnectie

A

Hypothese ter beantwoording van de vraag hoe spontaan herstel na letsel werkt. Neuronen in naastgelegen gebieden leggen snel nieuwe verbindingen aan om verloren gegane verbindingen te vervangen. Sommige beschadigingen kunnen door hun aard of ernst circuits zodanig aantasten dat reconnectie ernstig belemmerd wordt. Daarom kunnen sommige cognitieve beperkingen chronisch worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Diaschisis (monakow)

A

Als er door letsel een bepaald deel van de hersenen uitvalt, valt de communicatie met dat gebied weg. Hierdoor valt ook het functioneren van andere hersengebieden uit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe kan plasticiteit gestimuleerd worden (Robertson en Murre)

A
  • De variabelen waarop men revalidatie voor een beschadigd brein baseert, dienen dezelfde te zijn als die neuroplasticiteit in het gezonde brein bepalen.
  • Stimulatie van neuroplasticiteit heeft alleen effect na licht en matig hersenletsel
  • Meerdere vormen van gerichte stimulatie blijken het effectiefst.
    Een systematische empirische onderbouwing van hun ideeën ontbreekt vooralsnog. Het lijkt erop dat de juiste timing van stimulatie in het ziekteproces een belangrijke factor is voor goede resultaten, en onderzoek hiernaar wordt sterk aanbevolen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is leren?

A

In de leerpsychologie wordt leren gedefinieerd als een relatief permanente verandering in het gedragsrepertoire die het gevolg is van ervaring. De essentie van het aanleren van gedrag is het leggen van een associatie tussen uitlokkende factoren (stimuli) en gedrag (respons). Wanneer stimulus en respons herhaaldelijk in combinatie optreden (consistent mapping) wordt een stevige verbinding gelegd. Wanneer verschillende responsen uitgelokt worden (varied mapping), wordt deze verbinding niet gelegd en ontstaat er geen leerresultaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Knowledge of Results (KR)

A

Verbale informatie over de mate waarin het leerdoel is gehaald. Op grond hiervan kan het leerproces bijgestuurd worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

State dependent learning

A

Het geleerde gedrag is in eerste instantie sterk afhankelijk van de context. Het doel van revalidatie is dat patiënten het geleerde gedrag ook in een andere context kunnen vertonen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Variability of practice (VP)

A

Om het aanleergedrag onafhankelijk te maken van de specifieke context is het noodzakelijk al vroegtijdig variatie in de leercontext aan te brengen, terwijl de relatie tussen leerstimulus en leergedrag wel constant blijft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Linkage to the site of application (LA)

A

Het tijdens de leerfase relateren van het leergedrag aan de doelsituatie. Of patiënten hiertoe in staat zijn, is afhankelijk van de mate waarin executieve functies intact zijn. Die zijn cruciaal voor het vermogen om zelfstandig te functioneren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

ICIDH model

A

In 1980 werd door de WHO de International Classification of Impairments, Disabilities and Handicaps (ICIDH) geïntroduceerd, die het mogelijk maakte om de gevolgen van ziekte en letsel voor het individueel functioneren van patiënten op drie verschillende niveaus te onderscheiden, te weten stoornissen, beperkingen en handicaps.
* Stoornissen zijn manifestaties van aandoeningen of ziekten
* Beperkingen zijn de gevolgen van de stoornis op persoonsniveau
* Handicap is de aantasting van het maatschappelijk functioneren als gevolg van

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

ICF model

A

In 2001 werd de International Classification of Functioning, Disability and Health (ICF) geïntroduceerd. Hierbij gaat het om de classificatie van ‘componenten van gezondheid’.
* Functioning staat voor lichaamsfuncties, waaronder ook mentale functies, activiteiten en participatie.
* Disability bestrijkt zowel stoornissen in functies als beperkingen in activiteiten en participatie.
Functioning en Disability worden als complementair opgevat. Het ICF-systeem biedt de mogelijkheid om zowel omgevingsfactoren als persoonlijke (premorbide) factoren in kaart te brengen die de classificatie kunnen verhelderen. Het model kan als leidraad worden gebruikt om binnen neuropsychologische revalidatie behandeldoelen op te stellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hiërarchie van interventiemethoden

A

Er zijn grote verschillen in de mate waarin hersenletselpatiënten leerbaar zijn. Gross en Schutz hebben aan de hand van niveaus van leerbaarheid een hiërarchisch indeling gemaakt van interventiemethoden. Daarbij is een koppeling gemaakt tussen het niveau van leerbaarheid, de mate waarin de patiënt zelf een actieve rol kan spelen bij het leren van nieuw gedrag, en de mate waarin de omgeving hierin ondersteuning zou moeten bieden. De hiërarchische indeling maakt duidelijk dat naarmate een patiënt minder leerbaar is en geen actieve rol kan spelen, er meer externe structuur nodig zal en minder generalisatie naar andere situaties te verwachten is. Executieve functies en mate van inzicht van patiënt speelt mee.
1. Leervermogen is gering. Gedragsverandering komt vanuit omgeving, niet blijvend.
2. Gedrag beïnvloeding d.m.v. instrumentele en operante conditionering. Grote rol van omgeving, weinig generalisatie.
3. Vaardigheidstraining. Generalisatie is beperkt.
4. Strategietraining. Aanleren van
compensatiestrategieën. Aanzienlijke mate van
generalisatie.
5. Volgen van cognitieve cyclus. Patiënt=bewust van eigen vermogen tot aanpassing.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

ICF en Restauratief vs compensatoire behandeling

A
  • Restauratieve behandeling richt zich op het verbeteren van basale functies en daarmee op het stoornisniveau. Het effect zou moeten generaliseren. De trainingsvormen binnen het restauratieve model noemen we functietraining, vaak via computertaak maar deze generaliseert niet en wordt dus afgeraden. Er is nog geen werkzame behandeling beschikbaar.
  • Compensatoire behandeling gaat ervan uit dat de beschadiging irreversibel is, maar dat de gevolgen daarvan zo veel mogelijk
    gecompenseerd moeten worden door het inzetten en benutten van de intacte functies en mogelijkheden van de patiënt. Deze behandelmethoden richten zich juist niet op de stoornis zelf, maar op het functioneren van de patiënt op activiteiten- en participatieniveau.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Repeated practice approach

A

Door de patiënt herhaaldelijk eenzelfde taak te laten uitvoeren die de beschadigde cognitieve functie aanspreekt, wordt beoogd de functie zodanig te stimuleren dat deze sterker wordt. De onderliggende assumptie dat specifieke stimulatie plasticiteit teweegbrengt is niet onlogisch.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Vaardigheidstraining

A

Repeated practice approach is een vorm van vaardigheidstraining. Het doel is niet om een onderliggende cognitieve functie te trainen maar om een specifieke activiteit aan te leren, door gebruik te maken van intacte leercapaciteiten. Daarbij wordt niet expliciet transfer of generalisatie naar andere situaties beoogd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Strategietraining

A

Als patiënten voldoende intacte executieve vaardigheden hebben is strategietraining een mogelijke optie. Een strategie is een algemene, abstracte, top-down aanpak, waarmee beter functioneren d.m.v. herstructurering van taken, strakkere planning van activiteiten en striktere controle van het eigen gedrag beoogd worden. Dit vraagt niet alleen van de patiënt dat deze over voldoende abstractievermogen beschikt, maar ook dat deze in verschillende situaties zelf opmerkt dat die het gebruik van de strategie vereisen. Vervolgens moet de patiënt de
abstracte stappen zodanig kunnen concretiseren dat deze in de taaksituatie uitgevoerd kunnen worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Fasen in neuropsychologisch onderzoek

A
  • verwijzing/vraagstelling
  • anamnese
  • heteroanamnese
  • observatie
  • tests/vragenlijsten
  • interpretatie
  • rapportage
17
Q

Brodmann

A

Begin 20e eeuw beschreef Brodmann de cytoarchitectuur van de hersenschors, gebaseerd op de kleuring van weefsel. Hij identificeerde 52 gebieden en zijn atlas wordt nog steeds gebruikt.

18
Q

Pneumo-encofalografie

A

Methode door Amerikaanse neurochirurg Dandy. Hersenvocht werd verwijderd en vervangen door lucht in de ventrikelruimtes. Door gebruik van röntgenstralen kon bekeken worden of de ruimtes vergroot waren. De gebruikte procedure was invasief en pijnlijk, en werd vervangen door niet invasieve beeldvormende technieken

19
Q

Spatiële v.s. temporele resolutie

A
  • Spatiële resolutie (scherpte van de beelden)
  • Temporele resolutie (snelheid van de beelden).
20
Q

CT vs MRI

A

Rond 1970 werd de computer axial tomography (CAT) of computertomografie (CT) geïntroduceerd. CT-scans worden nog steeds veelvuldig gebruikt, vooral om in een acuut stadium snel een uitspraak te kunnen doen. Voor wetenschappelijk anatomisch onderzoek heeft MRI inmiddels de voorkeur. CT scans laten te weinig zien van de subtiele verschillen in hersenweefsel, met name tussen grijze en witte stof.

21
Q

SPECT/PET

A

Begin jaren 80 werd het mogelijk om specifieke weefsels in de hersenen aan te kleuren, met gebruik van radioactieve deeltjes. Met single-
photonemissiecomputertomografie (SPECT) en positronemissietomografie (PET) worden de deeltjes gelokaliseerd en afgebeeld. SPECT en PET zijn nucleaire technieken die functionele processen van de hersenen in beeld brengen. Door specifieke receptoren te meten kan afgeleid worden of bepaalde neurotransmittersystemen afwijkend functioneren. Ook kunnen doorbloeding en metabolisme in beeld worden gebracht. Beide technieken geven informatie over de ernst van de schade na bijvoorbeeld een hersenbloeding.

22
Q

MEG

A

Magneto-encefalografie (MEG). Maakt gebruik van magnetische velden die worden geproduceerd tijdens neurale activiteit

23
Q

EROS

A

Event related optical signal (EROS), wordt gebruik gemaakt van infrarood licht om hersenactiviteit te meten, en de ultrasound die gebruikmaakt van geluidsgolven en toegepast mag worden bij prenataal hersenonderzoek.

24
Q

CT scan

A

Bij CT worden heel veel röntgenfoto’s gemaakt, steeds vanuit een andere positie. Vervolgens worden de beelden samengevoegd met wiskundige algoritmen en kan men in detail op elke plek in het hoofd kijken, afgebeeld als een reeks coupes (plakjes v.d hersenen). Met de CTscanner zijn bot en ventrikels goed te onderscheiden. Gebruik van intraveneus contrastmateriaal kan de zichtbaarheid van bloedingen, neoplasmen, infecties of ontstekingen versterken.

25
Q

MRI Scan

A

MRI geeft in hoge resolutie informatie over de hersenstructuur en kan grijze en witte stof goed onderscheiden. Hierdoor is het mogelijk te bepalen hoe groot de hersenen zijn, hoeveel ervan bestaat uit bedrading (witte stof) en hoeveel uit neuropil (de grijze stof waartoe de kernen behoren van neuronen en andere cellen). Verder kunnen witte-stofafwijkingen goed zichtbaar worden gemaakt. Soms wordt gebruikgemaakt van gadolinium als contraststof om hersenbeschadigingen beter af te beelden. Een MRI-scanner bestaat uit een zeer sterke hoofdmagneet en een aantal bijmagneten, de gradiëntspoelen, die heel snel aangezet en weer uitgeschakeld kunnen worden.

26
Q

Image processing

A

De verwerking en kwantificatie van hersenfoto’s wordt vaak aangeduid als beeldverwerking of image processing

27
Q

Het meten van volume

A

Het volume van de hersenen, de totale grijze en witte stof, de hoeveelheid cerebrospinaal vocht en dat van verschillende kernen in de hersenen, kan worden bepaald op basis van T1-gewogen MRIscans. Bij deze volumetrie wordt gebruikgemaakt van voxels, driedimensionale pixels van ongeveer een kubieke millimeter. Iedere voxel heeft een bepaalde grijswaarde die gerelateerd is aan een bepaald soort weefsel. Door die voxels te labelen die bij een bepaald weefsel horen, door middel van binaire segmentatie, kan het volume bepaald worden.

28
Q

Voxel based Morfometrie (VBM)

A

Naast het meten van volumes is het ook mogelijk om de dichtheid van de grijze en witte stof te bepalen. Per voxel wordt vastgesteld wat de dichtheid is

29
Q

Cortical thicknes

A

In veel onderzoek wordt ook de dikte van de cortex onderzocht. Cortical thickness verschilt van andere methodes in die zin dat lokaal de dikte van de cortex wordt bepaald, en niet het volume of de kans op grijze stof ter plaatse. Daarnaast kan ook de cortical surface van de hersenen worden gemeten. Die meting geeft informatie over het oppervlak van de cortex en de curvatures. Het hersenoppervlak is proportioneel aan het corticale grijzestofvolume.

30
Q

Frenologie

A

Het werk van Gall die wist dat gedrag een gevolg was van de werking van de hersenen → lokalisatie. Deze was vooral populair onder niet-wetenschappers.