Thema 1.3 Flashcards
Leertheorie en depressie
Leertheoretici veronderstellen dat een depressieve stoornis het gevolg is van een specifieke leergeschiedenis. Met name operante conditionering heeft diverse theorieën over depressie voortgebracht. Binnen dit paradigma wordt vooral beklemtoond dat een depressieve stoornis kan ontstaan als mensen onvoldoende bekrachtiging hebben ontvangen. Een depressieve stoornis kan ook ontstaan als anderen veel gedrag van de persoon bestraffen en/of als niet duidelijk valt op te maken welk gedrag zal worden bekrachtigd of beloond.
Bekrachtigingstheorie
Vermindering van bekrachtiging of toename van straf leidt tot sombere gevoelens, moeheid en andere somatische klachten. Bovendien neemt het niet-beloonde gedrag in frequentie af. De omgeving reageert aanvankelijk doorgaans met sympathie en bezorgdheid en bekrachtigd daarmee het gedrag. Er ontstaat een vicieuze cirkel.
Empirisch bewijs voor bekrachtigingstheorie
Er is empirisch bewijs voor verschillende aspecten uit de bekrachtingstheorie: de negatieve bejegening van depressieven door de omgeving, lage ratio van positieve bekrachtiging van depressieven en de vaststelling dat depressieven door zichzelf en anderen als minder sociaal vaardig worden gezien. Andere aspecten zijn nauwelijks onderzocht of heeft teleurstellende resultaten opgeleverd. Zo is er geen bewijs voor een toename van depressieve symptomen na vermindering van positieve bekrachtiging. Ook zijn er aanwijzingen dat minder goede sociale vaardigheden samenhangen met psychopathologie in het algemeen en niet enkel depressie.
Zelfcontrolemodel van Rehm
Rehm breidde het bekrachtigingsmodel uit tot een cognitief-operant model ter verklaring van depressief gedrag. Hij meende dat het gebrek aan externe bekrachtiging pas tot een depressie leidt als de persoon zichzelf niet voldoende bekrachtigt of zichzelf te veel straft. In zijn zelfcontrolemodel onderscheidt hij drie stoornissen die kunnen leiden tot te weinig
zelfbeloning:
* Selectieve observatie van eigen negatief gedrag, gecombineerd met een blinde vlek voor adequaat eigen gedrag.
* Bevooroordeelde evaluatie van eigen gedrag door het te meten aan te hoge normen, bijvoorbeeld een onrealistisch hoog aspiratieniveau.
* Zich te weinig expliciete beloning gunnen voor adequaat gedrag Er is enig bewijs dat bovenstaande depressie in stand kan houden maar onvoldoende bewijs voor de oorzaak van depressie.
Becks cognitieve
theorie over
depressie
Centraal in de theorie van Beck is het uitgangspunt dat depressieve symptomen voortkomen uit disfunctionele cognities en de wijze waarop de cliënt informatie selecteert en toepast. Het gaat hier om automatische cognities die zich laten indelen binnen de cognitieve triade van Beck. De cognitieve triade is een benaming voor de bevinding dat in het denken van depressieven vooral drie negatieve cognities overheersen: Een negatieve kijk op zichzelf, de toekomst en de wereld. De disfunctionele cognities liggen verankerd in schemata/schema’s. Deze schemata zijn bij mensen met depressies erg negatief gekleurd en waarschijnlijk de resultante van een interactie tussen factoren als genetische variabelen en vroege negatieve levenservaringen. Becks model is dus een diathese-stressmodel: Depressieve verschijnselen treden op wanneer er een zekere kwetsbaarheid aanwezig is. In Becks opvattingen hebben manische cliënten soortgelijke verwrongen ideeën over de werkelijkheid als depressieve. Hun schema’s zijn echter irreëel positief gekleurd.
Aangeleerde hulpeloosheidtheorie van Seligman
Seligman deed experimenten met honden, hij vond zo het fenomeen aangeleerde hulpeloosheid (Hond die schokken ontving liet dit op den duur apatisch over zich heen komen zonder poging tot ontsnappen). Later zijn er ook menselijke experimenten gedaan met harde geluiden.
Attributie-
georiënteerde
aangeleerde-
hulpeloosheid-
theorie
De gereviseerde theorie van Seligman. Hierbij is de manier waarop een proefpersoon de ‘oncontroleerbare ‘gebeurtenis uitlegt cruciaal. Dit wordt ook wel (causale) attributie genoemd. Bij causale attributies worden drie aspecten onderscheiden:
1. Intern – Extern. De persoon zoekt de oorzaak van de oncontroleerbare gebeurtenis bij zichzelf of bij een ander of situatie.
2. Stabiel – Instabiel. De persoon schrijft de oorzaak toe aan relatief onveranderlijke factoren of aan relatief veranderbare factoren.
3. Globaal – Specifiek. Wanneer iemand de oorzaak zoekt in factoren in een verscheidenheid aan situaties of in een beperkt aantal situaties.
Mensen die intern, stabiel en globaal gericht zijn zullen last hebben van lage zelfwaardering, langdurige depressie en op alle vlakken in hun leven.
genetische factoren depressie
Eerstegraadsfamilieleden hebben een twee- tot viermaal zo een groot risico om een depressie te krijgen. Uit tweelingstudies, in het bijzonder eeneiige tweelingen die apart van elkaar zijn opgegroeid, blijkt dat erfelijkheid een rol speelt bij de kwetsbaarheid voor stemmingsstoornissen. De invloed van genetische factoren blijkt sterker te zijn bij bipolaire dan bij unipolaire stemmingsstoornissen. Voor bipolaire stoornissen wordt bij eeneiige tweelingen gemiddeld een concordantie van 60% tot 70% gevonden, bij twee-eiige tweelingen 15%. Een verhoogd genetisch risico verklaart niet waarom het ene individu met een genetische kwetsbaarheid een stemmingsstoornis ontwikkelt en een ander individu niet. Gen-omgevingsinteracties onderzoek laat zien dat negatieve levensgebeurtenissen bij genetisch belaste personen tot een veel grotere kans op depressies leiden dan bij niet-belaste mensen.
Ontregelingen in de
hypothalamus-
hypofyse-bijnier-as
Al enige decennia wordt verondersteld dat ontregelingen in de hypothalamus- hypofyse-bijnier-as (HHB) een rol spelen bij het ontstaan van stemmingsstoornissen. De HHB-as reguleert de secretie van het stresshormoon cortisol. Dit wordt in het lichaam extra aangemaakt bij stress. Traumatische ervaringen in de jeugd leiden tot duurzame veranderingen in het functioneren van de HHB-as. Hormonale reacties op stress in de volwassenheid zijn hierdoor verstoord en gaan gepaard met een verhoogde kwetsbaarheid voor het ontwikkelen van stemmingsstoornissen.
Immunologische factoren en depressie
Stemmingsstoornissen lijken samen te hangen met de activiteit van het immuunsysteem. Zowel psychologische als lichamelijke stress leiden tot een toename
van zogenoemde pro-inflammatoire cytokinen. Er zijn aanwijzingen dat deze cytokinen interfereren met de overdracht van neurotransmitters, waarvan bekend is dat ze betrokken zijn bij de regulatie van emoties. Serotonine en noradrenaline worden van belang geacht in de pathofysiologie van stemmingsstoornissen.
Neurobiologische benadering depressie
Momenteel gaat veel belangstelling uit naar afwijkingen in de connectiviteit tussen verschillende hersengebieden die betrokken zouden kunnen zijn bij de veranderde emotieregulatie bij stemmingsstoornissen. Zoals onderactivatie van de prefrontale cortex t.o.v. verhoogde activiteit in dieper gelegen limbisch systeem leiden tot een verhoogde emotionaliteit, wat een belangrijk element is bij depressie.
Kindling
Het feit dat bij het ontstaan van depressies en manieën de rol van life-events en stress bij een eerste episode groter is dan bij latere episoden. Latere episoden treden al op bij relatief lichte of zelfs afwezige uitlokkende gebeurtenissen. Het suggereert dat het doormaken van een episoden van een stemmingsstoornis leidt tot een vergroting van de kwetsbaarheid voor nieuwe episoden (ook wel scar genoemd)
Behandeling depressie
Psychologische behandelingen zijn over het algemeen kortdurend (twaalf tot twintig gesprekken). Richtlijnen geven aanbevelingen voor de toepassing van evidence-based behandelingen. De grote uitdaging is het ontwikkelen van kennis over welke behandeling bij welke cliënt op welk moment het meeste kans van slagen heeft. Hiervoor worden, ook bij bipolaire stoornissen, zogenoemde stagering en profilering- modellen ontwikkeld.
staging vs profiling
Staging heeft betrekking op het stadium van de stoornis waarin de cliënt zich bevindt. Bij een eerste, lichte depressie kan worden volstaan met een kortdurende interventie. Bij een vierde ernstige depressieve episode binnen tien jaar die ontstaan is na een kleine niet al te belastende gebeurtenis (kindling) zal er meteen moeten worden behandeld met evidence-based psychotherapie en antidepressieve medicatie.
Profiling (ook wel personalized medicine) heeft betrekking op specifieke cliëntkenmerken die een aanwijzing bieden voor welke therapie het meest effectief zal zijn. Een voorbeeld hiervan is een cliënt met psychotische kenmerken.
Internetbehandeling depressie
Uit recente meta-analyses blijkt dat internettherapie voor milde tot matige angst en depressie effectiever is dan een niet-actieve controleconditie (wachtlijstconditie) en
net zo effectief als gewone face-to- facetherapie maar dit valt niet te vergelijken. Internettherapie is een veelbelovende, maar vrijwel nog niet in de eerste lijn geïntegreerde therapievorm voor milde tot matige klachten. Bij ernstigere klachten is doorverwijzing naar de gespecialiseerde ggz waarschijnlijk verstandiger. Voor bipolaire stoornissen is, voor zover bekend, geen internetbehandeling beschikbaar.