Slaap- en waakstoornissen en eetstoornissen Flashcards

1
Q

Prevalentie apneu

A

OSAS komt het meest voor in de leeftijdsgroep van 40 tot 65 jaar, met een prevalentie van 4 procent bij mannen en 2 procent bij vrouwen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Behandeling apneu

A

Een veel toegepast methode om slaapapneu te voorkomen is het aanbrengen van een lichte overdruk in de keelholte. Chirurgische ingrepen worden alleen overwogen als CPAP-behandeling niet mogelijk of niet effectief is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Circadianeritme-
slaap-
waakstoornissen

A

Aanhoudend of regelmatig terugkerend patroon van ontregelde slaap, als gevolg van een ontregeld circadiaan systeem of een uit de pas lopen van het circadiane systeem en het slaap-waakpatroon, veroorzaakt door sociale of beroeps gebonden verplichtingen. Met als gevolg extreme slaperigheid en/of insomnia. Er zijn vier vormen van intrinsieke circadiane verstoringen, die alle gekenmerkt worden door de onconventionele tijden waarop geslapen wordt:
1. Relatief laat (verlate slaapfase).
2. Relatief vroeg (vervroegde slaap).
3. Volkomen willekeurig (onregelmatig slaap-waakpatroon).
4. Stelselmatig verschuivende tijden (niet-24-uurs slaap-waakpatroon).
De twee vormen van extrinsieke verstoringen betreffen het jetlagsyndroom (niet opgenomen in de DSM-5) en het ploegendienstsyndroom. In beide gevallen is er sprake van een onvolledige aanpassing van de biologische klok.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Behandeling Circadianeritme-
slaap-
waakstoornissen

A

Bij de behandeling wordt in de eerste plaats gebruikgemaakt van het synchroniserend effect van lichtblootstelling. Mocht dit niet uitvoerbaar zijn, dan kan toediening van melatonine overwogen worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Non-REM-slaap-
arousalstoornissen

A
  • Terugkerende perioden van niet volledig ontwaken en slaapwandelen of pavor nocturnus.
  • Weinig tot geen herinnering van dromen.
  • Men kan zich een dergelijke periode niet herinneren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Prevalentie en
risicofactoren
slaapwandelen

A

De prevalentie voor slaapwandelen is tijdens de kinderjaren 17 procent, onder volwassenen ongeveer 4 procent. De grootste risicofactor voor slaapwandelen (somnambulisme) is slaaptekort. Andere factoren zijn slaapapneu, stress, de premenstruele periode en alcoholgebruik. Er is geen comorbiditeit met andere psychische stoornissen aangetoond. Slaapwandelen is sterk genetisch bepaald.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Prevalentie pavor noctornus

A

Ongeveer 3 procent van de kinderen en minder dan 1 procent van de volwassenen ondervindt last van pavor nocturnus. Ook genetisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Behandeling slaapwandelen en pavor noctornus

A

Slaapwandelen en pavor nocturnus zijn vaak psychotherapeutisch te behandelen, met name door toepassing van hypnose en stressreductietechnieken. Als het gedrag gevaarlijk of ontregelend is, kan een lage dosering van een tricyclisch antidepressivum of benzodiazepine uitkomst bieden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Nachtmerriestoornis

A
  • Herhaaldelijk extreem angstige droombeelden die echt lijken en die men zich goed herinnert, die vaak samengaan met pogingen om te ontsnappen aan bedreigende situaties. Treedt meestal op in de tweede helft van de belangrijkste slaapperiode.
  • Bij het ontwaken is de betrokkene snel weer alert en zich bewust van de omgeving.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Prevalentie en behandeling nachtmerriestoornis

A

Een nachtmerriestoornis komt bij ongeveer 1 procent van de volwassenen voor. Wanneer nachtmerries het symptoom zijn van een andere aandoening, dient de behandeling eerst daarop gericht te worden. Persisterende nachtmerries kunnen effectief behandeld worden met psychotherapeutische technieken. Voorlichting behoort ook gegeven te worden. Antidepressiva en benzodiazepinen kunnen tijdelijk hulp bieden, maar na stoppen kunnen de klachten ook toenemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

REM-slaap gedragsstoornis

A

Deze stoornis wordt gekenmerkt door een verminderde remming van de spiertonus, waardoor een droom tot uitdrukking komt in gedrag
* Terugkerende perioden van motorische onrust of praten tijdens de slaap
* Het gedrag ontstaat tijdens de REM-slaap, komt in latere fase vd slaap vaker voor.
* De betrokkene wordt volledig wakker uit de slaap, is alert en bewust vd omgeving.
* En: Er is geen sprake van atonie óf De anamnese wijst op een REM- slaapgedragsstoornis en er is al synucleopathie vastgesteld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Jactatio capitis
nocturna

A

Ritmisch heen en weer rollen met hoofd of lichaam.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Bruxisme

A

Tandenknarsen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Enurisis

A

Bedplassen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Rusteloze benen syndroom

A
  • Een drang om de benen te bewegen, vaak als reactie op een onprettig gevoel in de benen. De drang komt op of verergert in rust en verdwijnt door te bewegen en is ’s avonds en ’s nachts erger dan overdag of alleen dan aanwezig.
  • De klachten zijn al minstens drie maanden aanwezig en komen minimaal drie keer per week voor.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Prevalentie en behandeling RLS

A

De prevalentie van RLS is hoog, vooral onder ouderen, en varieert tussen 5 en 15 procent, onder meer in samenhang met ziekte en zwangerschap. Ongeveer 90 procent van alle mensen met RLS heeft last van periodic limb movement disorder (PLMD), dit zijn schokkende bewegingen die enkele malen per nacht voorkomen en de slaap verstoren. RLS en PLMD worden vrijwel altijd met medicatie behandeld.

17
Q

Slaapstoornis door
een middel of
medicatie

A
  • Ernstige verstoring van de slaap.
  • De klachten zijn ontstaan tijdens of kort na het gebruik van een middel, waarvan bekend is dat dit slaapverstoring kan veroorzaken, of juist na het stoppen met een dergelijk (genees)middel. b.v. slaapmiddelen, wekmiddelen, medicijnen, alcohol, drugs, cafeïne.
18
Q

Overige eet- en voedings-
eetstoornissen

A

In deze categorie vallen de eet- en voedingsstoornissen die wel typische symptomen laten zien van een eetstoornis, maar niet precies aan de criteria voldoen zoals de purgeerstoornis en het nachtelijke eetsyndroom.

19
Q

Pica

A

Het hardnekkig blijven eten van stoffen die niet geschikt zijn voor consumptie

20
Q

Ruminatiestoornis

A

Het herhaaldelijk kauwen en uitspugen van eten

21
Q

Vermijdende/
restrictieve
voedselinnamestoornis

A

Het ontlopen/beperken van voedsel

22
Q

Anorexia nervosa
DSM

A
  • Minder eten dan noodzakelijk, met als gevolg een significant te laag (ongezond) gewicht (lager dan het minimale normale gewicht dat past bij leeftijd en sekse).
  • Enorme angst om aan te komen of blijvend verhinderen van gewichtstoename (ook als dit, gezien het lage gewicht, noodzakelijk is).
  • De betrokkene heeft een vertekend beeld van zijn of haar eigen lichaam, een zelfoordeel dat disproportioneel afhankelijk is van het lichaam en het gewicht, of blijft de ernst van het lage gewicht negeren.
23
Q

Magerzucht

A

Karakteristiek voor patiënten is dat zij onophoudelijk in de veronderstelling verkeren dat zij dik zijn. Er is een sterk verlangen om mager te zijn. Die gedachte verdwijnt niet bij gewichtsverlies. Dit lijkt de angst om dik te worden juist te intensiveren. Opvallend is ook dat de patiënt de ernst van het gewichtsverlies ontkent.

24
Q

Perceptie op zichzelf bij anorexia

A

Onderzoek kan niet aantonen dat patiënten de omvang van hun lichaam overschatten. Het is niet duidelijk of de perceptie van het eigen lichaam bij patiënten gestoord is, onderzoek is wisselend. Er is ook onderzoek dat aantoont dat juist het lichaamsbeeld van gezonde vrouwen gestoord is, terwijl patiënten een tamelijk realistisch lichaamsbeeld hebben. → Suggereert depressief realisme. Een realistische kijk op het lichaam maakt ongelukkig, een te optimistische kijk leidt tot blije gezondheid

25
Q

Twee subgroepen anorexia patiënten

A
  • Eetbuien/purgerende type. Purgeren is alle gedragingen die erop gericht zijn het voedsel zo snel mogelijk uit het lichaam te verwijderen (braken/laxeren/diuretica (plasmiddel)). Lijnen, vasten en sporten vallen hier niet onder
  • Beperkende type. Beperken van voedselinname zonder eetbuiten en purgeren.
26
Q

Laxeren

A

Laxantiagebruik leidt slechts tot een kortdurend gewichtsverlies omdat er vooral veel vocht afvloeit. Er gaat nauwelijks vet verloren en na een paar glazen water zit het
vocht er weer aan. Een paradoxaal effect van langdurig laxantiagebruik is dat constipatie optreedt, in het ernstigste geval is er sprake van slappe en niet- responsieve darmen. Die constipatie verdwijnt doorgaans zodra het eetgedrag weer normaal is. Zodra een cliënt deze middelen niet meer inneemt, treedt er reflexmatig vochtretentie op, die gepaard gaat met gewichtstoename.

27
Q

Gevolgen ondervoeding en purgeren

A
  • Menstruatie raakt verstoort of verdwijnt
  • Cyanose. De extremiteiten (vingers, tenen) zijn koud en worden blauwpaars
  • Lanugobeharing en lage lichaamstemperatuur
  • Hypotensie (lage bloeddruk) en bradycardie (hartslag vertraagd)
  • De ruststofwisseling is meestal vertraagd
  • Slaapstoornissen en depressiviteit.
28
Q

Boulimia nervosa

A

Betekent letterlijk: honger als een os. Een chaotisch eetpatroon door extreme bezorgdheid over lichaamsvorm, uiterlijk en gewicht. Patiënten met boulimia nervosa hebben doorgaans een normaalgewicht. Hierin onderscheiden zij zich van het eetbuien/purgerende type van anorexia nervosa.
* Herhaaldelijke eetbuien.
* Compensatie van de eetbuien om gewichtstoename te voorkomen.
* Het gedrag doet zich gedurende drie maanden gemiddeld minstens eenmaal per week voor.
* Het zelfoordeel is disproportioneel afhankelijk van het lichaam en het gewicht.
* De stoornis treedt niet enkel op tijdens episoden van anorexia nervosa.

29
Q

Ontstaan eetbuien

A

De eetbui kan worden uitgelokt door allerhande stimuli zoals stemmingsfluctuaties, eten van ‘verboden’ voedsel, gedachten over eten en geur.

30
Q

BMI

A

Gewicht gedeeld door lengte in kwadraat.
* Onder de 18,5: Ondergewicht
* Boven de 25: Overgewicht.
* Tussen de 18,5 en 25: Normaalgewicht.
* Boven de 30: Obesitas.