Eetstoornissen en Disruptieve-, impulsbeheersings- en andere gedragsstoornissen Flashcards

1
Q

Gevolgen boulimia

A

De meeste medische gevolgen zijn reversibel (verdwijnen zodra men normaal eet)
* Dehydratie (vochtverlies). Hierdoor dorst, droge huid, duizeligheid, flauwvallen.
* Chronisch purgeergedrag kan ernstige stoornissen in de elektrolytenhuishouding tot gevolg hebben en ertoe leiden dat aanzienlijke hoeveelheden elektrolyten, vooral natrium en kalium, verloren gaan. Een ernstige hypokaliëmie (tekort aan kalium) kan levensgevaarlijk zijn omdat ook de hartspier verzwakt. Hyponatriëmie leidt tot misselijkheid of plots trek in zout.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Eetbuistoornis

A
  • Herhaaldelijke eetbuien, gedurende drie maanden, gemiddeld minimaal 1x pw
  • Daarnaast minstens 3 van de volgende kenmerken: sneller eten, blijven eten tot een onaangenaam vol gevoel, grote hoeveelheden eten zonder trek te hebben, uit schaamte alleen eten, achteraf van zichzelf walgen, zich somber of schuldig voelen.
  • De eetbuien worden niet gecompenseerd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Prevalentie eetbuistoornis

A

3,5 procent voor vrouwen en 2 procent voor mannen. Dat maakt deze stoornis tot de meest voorkomende eetstoornis. Mensen met overgewicht en een eetbuistoornis hebben vaker last van een bijkomende stemmingsstoornis dan mensen met overgewicht zonder eetbuistoornis. De eetbuistoornis komt vaker voor bij mensen die voor gewichtsverlies in behandeling gaan dan die hiervoor niet in behandeling gaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Eetstoornissen niet
anderszins
omschreven (NAO)

A

De helft tot tweederde bij de DSM-IV kreeg de diagnose NAO. Voldoen wel aan een eetstoornis maar niet aan alle criteria van anorexia of boulimia. De criteria van de andere zijn nu milder waardoor een minder grote groep NAO zal krijgen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Differentiaal diagnostiek eetstoornis

A
  • Aanzienlijk gewichtsverlies kan ook voorkomen bij depressie, schizofrenie of lichamelijke ziekten. Onderscheid anorexia: bv angst om dik te worden ontbreekt.
  • Eetbuien kunnen voorkomen bij patiënten met schizofrenie, depressies, de borderlinepersoonlijkheidsstoornis en bepaalde neurologische aandoeningen. Als
    deze mensen geen compensatiegedrag vertonen, en geen angst hebben dik te worden, voldoen ze niet aan de criteria van boulimia.
  • Wanneer patiënten met eetstoornissen dwangmatig met eten omgaan of bang zijn om in sociale situaties te eten, is er niet per definitie sprake van een obsessief-compulsieve stoornis of sociale angst. Eerst zal moeten worden nagegaan of de patiënt ook aan de andere criteria van deze stoornissen voldoet.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Comorbiditeit eetstoornis

A

Bijna de helft van de vrouwen met eetstoornissen is in meer of mindere mate depressief en/of angstig. De symptomen van depressie en angst zijn echter vaak secundair. Anorexia is ook geassocieerd met autisme en boulimia met verslavingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Epidemiologie en
verloop eetstoornis

A

Maar 10% v.d. patiënten is man. 0,5-1% v.d. meisjes/vrouwen leidt aan anorexia, 1- 3% aan boulimia. Anorexia en boulimia nervosa komen in alle sociale lagen van de bevolking in ongeveer dezelfde mate voor. De stoornissen lijken vaker voor te komen in geïndustrialiseerde landen met overdaad aan voedsel en slankheidsideaal maar is niet zeker i.v.m. beperkt onderzoek. Start anorexia 14-18, boulimia 18 jaar. In ongeveer 10 procent van de gevallen waarvoor opname in het ziekenhuis noodzakelijk is, leidt anorexia tot een vroegtijdige dood, meestal door suïcide of
medische complicaties. De eetbuistoornis doet zich meer bij oudere leeftijdsgroepen
voor en de sekseverdeling is minder scheef. Het verloop van anorexia en boulimia nervosa is zeer variabel. Hoe jonger de patiënt is wanneer anorexia begint en hoe korter de stoornis duurt, hoe beter de langetermijnprognose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Set-point theorie

A

Volgens deze theorie is ieder organisme uitgerust met een bepaalde hoeveelheid vet. De aanwezige hoeveelheid wordt continu geregistreerd en in balans gehouden. Mensen met een laag set-pointgewicht hebben in onze slankheidscultuur gewoon geluk. Als de pechvogels proberen gewicht te verliezen, komen zij onder hun set- pointgewicht terecht, waarna hun lichaam naar gewichtsherstel streeft, door eetbuien en een vertraagde stofwisseling. De set-pointtheorie wordt nogal eens gebruikt om eetbuien en eetstoornissen te verklaren. Kritiek op de theorie:
* Het lijkt er allerminst op dat lijners onder hun set-pointgewicht zitten. Lijners krijgen evenveel of zelfs meer kilocalorieën binnen
* Anorexiapatiënten zijn ondervoede lijners, maar hebben niet altijd eetbuien
* Mensen met overgewicht kunnen succesvol afvallen zonder eetbuien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Serotonine model

A

80% van de eetstoornissen lijkt genetisch bepaald. Er is sprake van een relatie tussen het eten van koolhydraten en stemming, het eten van veel koolhydraten leidt tot een betere stemming. Deze stemmingsverbetering wordt waarschijnlijk gemedieerd door de neurotransmitter serotonine, waarvan de aanmaak in de hersenen wordt gestimuleerd door het eten van veel koolhydraten en weinig proteïne. Een tekort aan koolhydraten leidt tot een verlaging van de hoeveelheid serotonine en een verslechtering van de stemming. Belangrijk is dat de hoeveelheid serotonine in het brein niet alleen de stemming bepaalt, maar ook de trek in koolhydraten. Naarmate er minder serotonine actief is neemt de trek in koolhydraten toe, en andersom. De aanmaak van serotonine in de hersenen is dus mede afhankelijk van de geconsumeerde hoeveelheid koolhydraten. Bij langdurige verminderd eten van koolhydraten is een overcompensatie daarvan nodig om het serotonine weer te laten toenemen. Een eetbui is, zo beschouwd, een vorm van zelfmedicatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Tryptofaanratio

A

Tryptofaan is een neutraal aminozuur en de precursor van serotonine. De hoeveelheid ervan ten opzichte van andere aminozuren in het bloedplasma, de tryptofaanratio, biedt een indicatie voor de hoeveelheid tryptofaan die in de hersenen terechtkomt en daarmee van de hoeveelheid serotonine in de hersenen. Onderzoek naar de tryptofaanratio levert bewijs voor de theorie dat eetbuien dienen om de hoeveelheid serotonine in het brein te verhogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Leertheoretisch
model en
eetstoornis

A

Volgens het leertheoretische model zullen stimuli die een eetbui voorspellen (stemming, tijdstip, gedachte) na de conditionering in staat zijn om eetlust uit te lokken. De confrontatie met zo een stimulus leidt al tot zin om te eten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Disfunctionele
overtuigingen en
eetstoornis

A

Een negatief lichaamsbeeld en bezorgdheid over lichaamsvormen, uiterlijk en gewicht is karakteristiek voor patiënten met eetstoornissen. Vermoedelijk vormen de extreme zorgen over uiterlijk en gewicht de kern van de eetstoornis. Disfunctionele gedachten en overtuigingen houden het abnormale eetgedrag in stand. Ontremmende
gedachten kunnen uiteindelijk verantwoordelijk voor het ontstaan van eetbuien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Multicausaliteits-
model van eetstoornissen

A

Eetstoornissen lijken niet door één specifieke factor te ontstaan, maar door een samenspel van biologische, psychologische en socioculturele factoren. Het multicausaliteitsmodel van eetstoornissen wordt meestal weergegeven in een matrix waarin op de verticale as biologische, psychologische en sociale niveaus worden onderscheiden en op de horizontale as:
* Predisponerende factoren. Eigenschappen die het ontstaan van eetstoornissen bevorderen. B.v. problemen op persoonlijk of cultureel vlak.
* Precipiterende factoren. Uitlokkers, bv stressoren zoals ingrijpende gebeurtenis
* Perpetuerende factoren. Houden gestoorde gedrag in stand. Dit kan biologische veranderingen of bv sociaal gedrag zijn (complimenten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Behandeling van anorexia

A

Veel intramurale behandelingen streven naar gewichtstoename en patiënten leren hun eigen lichaam accepteren en emoties bespreken. Ook worden gezinnen van jeugdige patiënten meestal betrokken bij de behandeling. Onderzoek is lastig omdat er veel drop-outs zijn. Patiënten willen vaak niet genezen en prevalentie is laag. Resultaten van effectiviteit van CGT waren redelijk. De BMI’s namen iets toe en de symptomen waren minder ernstig. Ook is het effectiever dan andere behandelingen voor het behoud van de therapieresultaten en ter voorkoming van terugval.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Behandeling boulimia

A
  • CGT gericht op verandering van het gestoorde eetgedrag en het disfunctionele denken, blijkt het meest effectief. De resultaten blijken ook op lange termijn gunstig. Dit geldt in zowel een academische als een (natuurlijke) klinische setting.
  • Interpersoonlijke therapie (IPT). Met IPT worden vergelijkbare resultaten bereikt als met CGT, zij het dat die gunstige resultaten pas een jaar na de behandeling zichtbaar worden. Direct na de behandeling is CGT aanzienlijk effectiever
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Behandeling eetbuistoornis

A

Uit diverse studies blijkt dat CGT tot een significante afname van het aantal eetbuien leidt. CGT blijkt effectiever dan een gedragstherapie gericht op gewichtsverlies. Gewichtsverlies werkt motiverend en vermindert de kans op somatische en psychische aandoeningen. Behandeling met CGT, IPT of zelfhulpprotocollen leidt niet tot significant gewichtsverlies. Combinatie van met gewichtsreductiebehandeling is dus geadviseerd.

17
Q

Disruptieve-, impulsbeheersings- en andere gedragsstoornissen

A

Stoornissen waarbij men problemen ervaart met de beheersing van emoties en gedrag. Het gaat in het bijzonder om gedrag dat de rechten van anderen schendt, regelovertredend gedrag of gedrag dat leidt tot conflicten met autoriteitsfiguren. Deze stoornissen behoren tot een nieuwe categorie in de DSM-5.

18
Q

Oppositioneel opstandige stoornis (OOS)

A
  • We spreken van een oppositionele-opstandige stoornis wanneer er gedurende minstens zes maanden sprake is van brutaal ongehoorzaam gedrag, een prikkelbare stemming of ontevredenheid. Er zijn minstens vier van de volgende kenmerken minstens eens per week (tot vijf jaar meeste dagen in 6 maanden) aanwezig, en het gedrag is niet alleen gericht op een broer of zus:
    1. Verliest vaak zijn of haar geduld.
    2. Lichtgeraakt of snel geïrriteerd.
    3. Vaak boos en ontevreden.
    4. Maakt veel ruzie met volwassenen (bij kinderen) of gezagsfiguren.
    5. Verzet zich tegen regels.
    6. Ergert anderen opzettelijk.
    7. Geeft anderen de schuld van eigen fouten.
    8. In de afgelopen zes maanden is men minstens tweemaal hatelijk of wraakzuchtig
    geweest.
  • Het gedrag gaat samen met lijdensdruk bij de betrokkene of anderen in de directe omgeving, of het gedrag heeft een negatieve invloed op het sociale functioneren. Mensen met deze stoornis zijn vaak geneigd om hun eigen gedrag te beschouwen als redelijke en terechte reacties op het gedrag van anderen
19
Q

Comorbiditeit en OOS

A

Recent onderzoek laat zien dat de emotionele kenmerken van OOS samenhangen met het risico op het ontwikkelen van een angststoornis of een depressieve stoornis. De gedragskenmerken en de wraakzucht hangen samen met het risico op het ontwikkelen van een normoverschrijdendgedragsstoornis en delinquent gedrag. De meest voorkomende comorbide stoornis bij OOS is ADHD, waarbij percentages tot 45 procent worden gerapporteerd bij kinderen en adolescenten.

20
Q

Licht, matig of ernstige OOS

A

Lichte OOS: symptomen beperken zich tot één setting. Matig: twee settings. Ernstig: drie of meer settings.

21
Q

Prevalentie OOS

A

Onderzoek laat zien dat OOS gemiddeld begint op de leeftijd van 12 jaar en gemiddeld zes jaar duurt. De prevalentie van OOS bedraagt ongeveer 3,3 procent. Tot aan de adolescentie blijkt de prevalentie iets hoger bij jongens dan bij meisjes. Uit Nederlands onderzoek blijkt dat 2,6 procent van de volwassenen ooit een OOS had.

22
Q

Differetiaaldiagnostiek OOS

A

Tot de differentiaaldiagnosen van OOS behoren: ADHD, normoverschrijdend- gedragsstoornis, stemmingsstoornis, disruptieve-stemmingsregulatiestoornis, periodiek explosieve stoornis, VB, taalstoornis en sociale angststoornis. Bij 18+ ook antisociale persoonlijkheidsstoornis.

23
Q

Etiologie OOS

A

De oorzaak van OOS is niet bekend. Waarschijnlijk ontstaat de stoornis door een samenspel van biologische, psychologische en omgevingsfactoren. O.a. lage SES, relatieproblemen ouders, gebrekkige opvoedingsstijl, psychische stoornis en middelengebruik ouders. Verschillende gebieden van de hersenen functioneren niet optimaal (de orbitofrontale cortex en de amygdala).

24
Q

Diagnostische methoden OOS en NOG

A
  • CIDI: interview voor volwassenen waarbij symptomen in de kindertijd en adolescentie wordt uitgevraagd en van de afgelopen 12 maanden.
  • SCICA: een gevalideerd semigestructureerd interview, gericht op systematisch vaststellen van emotionele/gedragsproblemen bij kinderen (vraagt training)
  • CBCL. Vragenlijst voor omgeving van het kind.
25
Q

Behandeling OOS

A

Bij kinderen en adolescenten: combinatie van psychologische behandeling voor kind en gezin (oudertraining (tot 12 jaar meest effectief, bv PMTO), CGT (effectief vanaf 12 jaar), MST (effectief bij crimineel gedrag en middelengebruik))

26
Q

Periodiek explosieve stoornis (PES)

A
  • Herhaaldelijk agressieve uitbarstingen:
    1. Uitbarstingen van verbale of fysieke agressie jegens spullen, dieren of andere mensen, gedurende drie maanden en gemiddeld twee keer per week. De uitbarstingen leiden niet tot schade of lichamelijke verwonding.
    2. Drie agressieve uitbarstingen binnen een jaar jegens spullen, dieren of mensen, die wel schade of verwondingen tot gevolg hebben.
  • De agressie tijdens de uitbarstingen is extreem disproportioneel ten opzichte van de aanleiding of voorafgaande stressoren.
  • De uitbarstingen zijn impulsief, niet gepland en dienen geen concreet doel.
  • De betrokkene is minimaal 6 jaar.
    Als de uitbarstingen vaker voorkomen of heviger zijn dan gewoonlijk, kan de classificatie samengaan met die van OOS, normoverschrijdende-gedragsstoornis, ADHD of ASS. De betrokkene heeft zelf last van de agressieve uitbarstingen.
27
Q

Prevalentie PES

A

De lifetimeprevalentie van PES bedraagt ongeveer 5,4 procent en het eenjarige prevalentiepercentage ongeveer 2,7 procent. De prevalentie is hoger bij mannen dan bij vrouwen, bij mensen tot 44 jaar en bij mensen met een laag opleidingsniveau.

28
Q

Comorbiditeit PES

A

De meest voorkomende comorbiditeit van PES is met angststoornissen en middelgerelateerde en verslavingsstoornissen, maar PES ontstaat vaak eerder dan deze. Andere stoornissen die vaak tegelijkertijd voorkomen met PES zijn depressieve- stemmingsstoornissen. Ook mensen met een voorgeschiedenis van disruptief gedrag hebben een verhoogde kans op het ontwikkelen van een PES.

29
Q

Differentiaaldiagnostiek PES

A

Tot de differentiaaldiagnosen van PES behoren: disruptieve- stemmingsdisregulatiestoornis, antisociale- of borderline, delirium, neurocognitieve stoornis, persoonlijkheidsverandering door somatische aandoening, intoxicatie door ontrekkingsverschijnselen van een middel.

30
Q

Etiologie PES

A

Familieleden van mensen met een PES blijken een verhoogde kans te hebben om aan de criteria van PES te voldoen. Studies naar mogelijke neurobiologische mechanismen suggereren afwijkingen in de orbitofrontale cortex en het limbisch systeem. PES blijkt meer voor te komen bij mensen die in het verleden slachtoffer of getuige zijn geweest van geweld. Vraag is of het komt door fysiek letsel of psychisch gevolg.