Deel 5 Flashcards
Vaardigheidstraining angst
Vaardigheidstrainingen hebben tot doel cliënten uit te rusten met meer adequaat gedrag om moeilijke situaties tegemoet te treden. Bv. SOVA training of training in probleemoplossingsvaardigheden wordt vooral bij GAS ingezet. Constructief probleemoplossen kent vijf stappen:
o Definiëren van het probleem.
o Formuleren van doelen.
o Bedenken van zoveel mogelijk oplossingen.
o Kiezen van een oplossing op basis van een kosten-batenanalyse.
o Uitvoeren en evalueren van de gekozen oplossing.
De interventie is vooral aangewezen voor zorgen over actuele, concrete problemen en minder bij zorgen over hypothetische of mogelijke problemen. Dan is imaginaire exposure beter passend.
Rehabilitatie
Het leren zo goed mogelijk te functioneren met de angstklachten. Vooral voor het
proces van profilering is het van belang (het effect van) eerdere behandelingen goed
in kaart te brengen.
Craving
Een subjectieve score van hunkering
Stoornis in het gebruik van een middel
Problematisch middelengebruik dat leidt tot beperkingen of lijdensdruk en zichtbaar wordt doordat minstens twee van de volgende kenmerken binnen een jaar optreden:
1. Meer of langduriger gebruik van middelen dan men wilde.
2. De aanhoudende wens of pogingen het middelengebruik te minderen.
3. Men besteedt veel tijd aan het verkrijgen van het middel, het gebruik of het herstel
4. Sterke drang (craving) naar het middel.
5. Verplichtingen op het werk, de school of thuis worden niet meer nagekomen.
6. Sociale of interpersoonlijke problemen als gevolg van het middelengebruik.
7. Belangrijke activiteiten (sociaal of werkgerelateerd) worden opgegeven.
8. Aanhoudend middelengebruik, ook in situaties waarin dit gevaar oplevert.
9. Aanhoudend middelengebruik, ondanks lichamelijke of psychische problemen
10. Tolerantie.
11. Onttrekkings- of ontwenningssymptomen.
Merk op dat anders dan mensen vaak denken, excessief gebruik van een middel niet een diagnostisch criterium vormt, hoewel veel van de problemen wel gevolg zijn van. Er wordt een continue ernstscore aan de diagnose gekoppeld, die loopt van 2 tot 11:
* Voldoet aan 2 tot 3 criteria: Licht.
* Voldoet aan 4 tot 5 criteria: Matig.
* Voldoet aan 6 of meer criteria: Ernstig.
Vroege remissie vs
langdurige remissie
Wanneer iemand na een periode van verslaving ten minste drie maanden niet voldoet aan de criteria (met uitzondering van hunkering), wordt gesproken van remissie. In de eerste twaalf maanden wordt gesproken van vroege remissie, bij langer dan twaalf maanden langdurige remissie.
Aan een middel gebonden stoornissen
De aan een middel gebonden stoornissen worden opgedeeld in twee categorieën:
* Stoornissen in het gebruik van een middel: Hierbij gaat het om verslaving aan een middel (met de ernstscore).
* Stoornissen door een middel teweeggebracht: Hierbij zijn er drie diagnosen:
o Intoxicatie (vergiftiging) door een middel.
o Ontrekkingssyndroom (withdrawal) reactie na onthouding van een middel. Bij kalmerende middelen vaak depressie, bij stimulerend vaak andersom (manie)
o Andere stoornissen ten gevolge van het middel, waarbij het vaak gaat om comorbiditeit als gevolg van verslaving.
Halfwaardetijd
De tijd die nodig is om de bloedspiegel van het middel te halveren. Voor middelen met een korte halfwaardetijd ontstaat het onttrekkingssyndroom sneller dan voor middelen met een langere halfwaardetijd.
10 groepen middelen
De DSM-5 onderscheidt tien groepen van middelen waaraan mensen verslaafd kunnen raken. Alcohol, Cannabis, Fencyclidine, Hallucinogenen, Inhalantia (bijvoorbeeld lijm), Opioïden, Hypnotica/ anxiolytica, Stimulerende middelen, Tabak,
Restcategorie ‘andere middelen’.
Verdovende middelen
Alcohol, opioïden en hypnotica zijn verdovende, bewustzijn verlagende middelen. Tot de opioïden behoren de natuurlijke (morfine), de halfsynthetische (heroïne) en de zuiver synthetische (codeine en methadon) opioïden. Tot de hypnotica behoren onder andere de barbituraten. Anxiolytica behoren ook tot de verdovende middelen, maar hebben slechts een kalmerende werking en geen bewustzijn verlagend effect. Verdovende middelen hebben een sterk pijn dempend effect en een remmende werking op het centrale zenuwstelsel (temperatuur, ademhaling, hartslag daalt, suf, slaperig en bij overdosis: bewusteloos). Onttrekking van alcohol en andere verdovende middelen heeft binnen vier tot twaalf uur na inname onaangename gevolgen, vaak gepaard gaand met angst.
Onttrekking met
waarnemings-
stoornissen’ vs
psychotische
stoornis door een
middel
Als er hallucinaties of illusies voorkomen bij een intacte realiteitstoetsing en als er geen sprake is van een delirium, luidt de diagnose ‘onttrekking met waarnemingsstoornissen’. Is de realiteitstoetsing wel verstoord na middelengebruik, dan lijdt de persoon mogelijk aan een ‘psychotische stoornis door een middel’. Intacte realiteitstoetsing: De persoon weet dat de hallucinaties door het middel zijn ontstaan, en niet de werkelijkheid weergeven.
Stimulerende middelen
Tot de stimulerende middelen of stimulantia worden de amfetaminen en cocaïne gerekend. Deze middelen hebben een stimulerende werking op het centrale zenuwstelsel. Bij een lage tot normale dosis worden de effecten vaak als prettig ervaren. Bij een te hoge dosis worden gebruikers vaak angstig en rusteloos en is vaak sprake van stereotiep gedrag en verminderd oordeelsvermogen.
Tolerantie
Door herhaald gebruik van stimulantia ontstaat er tolerantie voor de aangename effecten, maar niet voor de lichamelijke gevolgen en de slapeloosheid. Er wordt gesproken van tolerantie als er behoefte is aan een duidelijk toegenomen hoeveelheid aan het middel dat misbruikt wordt om een intoxicatie of het gewenste effect te bereiken of als er sprake is van een duidelijk verminderd effect bij voortgezet gebruik van dezelfde hoeveelheid van het middel dat misbruikt wordt.
Cocaïnedysforie
Cocaïne heeft een relatief korte halfwaardetijd. Een overdosis kan leiden tot een tremor en epileptische aanvallen. Door chronisch gebruik kan een cocaïnedysforie ontstaan, die zich onder meer uit in een sombere stemming, angst en achterdocht.
Chronische gebruikers kunnen ook hallucinaties hebben. Onttrekking van cocaïne
leidt gedurende vier dagen tot somberheid, oververmoeidheid en gestoorde slaap.
Tabak
Tabak is een licht stimulerend middel en zeer verslavend, waarschijnlijk door een samenspel van psychoactieve middelen, waarbij niet alleen het beloningssysteem geactiveerd wordt, maar ook gewoontevorming versterkt wordt. Gemiddeld maar 5% van de gebruikers weet (zonder hulp) te stoppen met roken.
Bewustzijnsveranderende middelen
Door het gebruik van de zogenaamde ‘tripmiddelen’ veranderen zintuiglijke gewaarwordingen. Onder deze middelen vallen cannabis, fencyclidinen, hallucinogenen en inhalantia (vluchtige stoffen). Gebruik van cannabis kan een ‘high’ gevoel geven, maar maakt mensen ook vaak duf en leidt tot veranderde waarnemingen, een veranderd oordeelsvermogen, en vaak tot een vreetkick of lachkick. Bij hoge doseringen ontstaan soms stoornissen in het denkvermogen. Het werkzame bestanddeel is THC. Bij THC is sprake van een negatieve tolerantie: bij herhaald gebruik is een lagere dosis voldoende om de gewenste effecten te krijgen. Onder jongeren is cannabisverslaving de meest voorkomende diagnose. Overmatig cannabisgebruik vergroot de kans op een psychose