Genderdysforie, parafiele stoornissen en seksuele disfuncties Flashcards

1
Q

Seksuele stoornis

A

De DSM ziet seksuele stoornissen als psychische stoornissen. Een ander gezichtspunt vat seksuele stoornissen primair op als biologische stoornissen van de seksuele
functies. Een twistpunt betreft het al dan niet noodzakelijk zijn van distress om te kunnen spreken van een seksuele stoornis. De aanhangers van het functieverstorings- perspectief vinden last een subjectieve reactie op een seksuele stoornis en daarom overbodig als diagnostisch criterium. GGZ-clinici vinden distress een voorwaarde om van een psychiatrische stoornis te spreken. De DSM heeft drie aparte categorieën voor seksuele stoornis: genderdysforie, parafiele stoornis en seksuele disfuncties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Seksuele
functiestoornissen
v.s. seksuele
disfunctie

A

Seksuele functiestoornissen. Stoornissen in een of meer facetten van de seksuele respons. Seksuele disfunctie. Seksuele functiestoornissen die significant lijden of interpersoonlijke problemen veroorzaken. Er zijn meer functiestoornissen dan dat er daadwerkelijk onder geleden wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hyperseksualiteit

A

Seksueel gedrag dat hoogfrequent is en (in toenemende mate) als niet stuurbaar door de persoon wordt ervaren, ondanks aversieve beleving en negatieve effecten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Sekse vs genderidentiteit

A

Sekse: biologische facetten van met man- of vrouw zijn.
Genderidentiteit: subjectieve beleving van man of vrouw zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Genderdysforie

A

De lijdensdruk die gepaard kan gaan met de incongruentie tussen het ervaren of geuite gender versus het toegewezen gender. Kenmerken: De ervaring/uiting van het gender is niet in overeenstemming met het toegewezen gender. Wat zich, gedurende minstens zes maanden, uit in minstens twee van de volgende kenmerken:
* Duidelijke incongruentie tussen de ervaring/uiting van het gender en het geslacht
* Sterk verlangen de eigen geslachtskenmerken niet te hebben.
* Sterk verlangen naar de geslachtskenmerken van het andere gender.
* Sterk verlangen het andere gender te zijn.
* Sterk verlangen om als het andere gender te worden behandeld.
* Nadrukkelijke overtuiging te ervaren wat het andere gender ervaart.
Vaak van jongs af aan al duidelijk maar kan ook op latere leeftijd ontstaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Transseksualiteit

A

Verwijst naar personen met genderdysforie die het gevoel hebben anatomisch tot het verkeerde geslacht te behoren en de wens hebben zo volledig mogelijk het andere geslacht te zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Transgenderisme

A

Een verzamelbegrip dat verwijst naar alle vormen van incongruentie tussen feitelijke sekse/toegewezen gender en gewenste gender/sekse (zonder dat dit direct wordt ervaren als een probleem).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Verloop genderontwikkeling

A
  1. Het (leren) onderscheiden van man en vrouw kenmerken, zoals stem en gezicht.
  2. Het (leren) benoemen en ervaren van zichzelf als vrouw of man, vanaf +/- 2 jaar.
  3. Het zich steeds meer gedragen als vrouw of man.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Ontstaan van genderdysforie

A
  • Biologische determinanten, vooral genetische afwijkingen en (hormonaal beïnvloede) verstoringen van de hersendifferentiatie. Populaire hypothese is dat genderdysforie het resultaat is van een intersekseconditie, waarbij de geslachtsorganen congruent zijn met de genetische code, maar de hersenen zich ontwikkelen volgens de andere sekse. (early onset)
  • Psychologische factoren. Een verstoring van de relatie met en tussen beide ouders zou leiden tot ondraaglijke angst bij sommige kinderen, die zich gaan identificeren met de ouder van het andere geslacht en zodoende zelfvertrouwen opbouwen (late onset)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Autogynefilie

A

Verwijst naar de seksueel opwindende voorstelling van zichzelf als vrouw. Autogynefilie zou bij biologische mannen met een postpubertair begin van genderdysforie, leiden tot de gevoelens van onvrede met de sekse man.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Behandeling genderdysforie

A
  • Vrouw naar man: toedienen androgenen. Vrouw krijgt lichaamsbeharing, lage stem en mannelijke veredeling. (beide 12 mnd)
  • Man naar vrouw: androgeen deprivatie en toedienen oestrogeen. Man krijgt borsten en vrouwelijke veredeling, minder lichaamshaar en erecties blijven uit. Alleen wanner adolescent psychisch stabiel is en ernstig lijdt kan voor 18e gestart maar na 16e. daarvoor wel puberteitsremmers.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Parafiele stoornissen

A

Para = naast, filie = liefde. Parafilie is een intense en aanhoudende seksuele interesse die afwijkt van de seksuele belangstelling voor genitale stimulatie of het voorspel van fenotypisch normale, lichamelijk volgroeide en instemmende menselijke partners. Een parafiele stoornis is een parafilie die lijdensdruk of beperkingen bij de betrokkene veroorzaakt of waarbij de bevrediging persoonlijke schade of risico’s of schade aan anderen veroorzaakt. Volgens de DSM-5 kan pas van een parafiele stoornis worden gesproken als de seksuele drang, fantasieën of handelingen gedurende een periode van ten minste een half jaar steeds terugkeren. Dit criterium wordt gebruikt om onderscheid te maken met experimenteergedrag en fantasieën. De grens tussen een parafiele stoornis en fantasieën en handelingen is niet altijd duidelijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Vormen van parafiele stoornissen

A

De DSM-5 onderscheidt tien parafiele stoornissen:
* Voyeurismestoornis.
* Exhibitionismestoornis.
* Frotteurismestoornis.
* Seksueel-masochismestoornis.
* Seksueel-sadismestoornis.
* Pedofiele stoornis.
* Fetisjismestoornis.
* Transvestiestoornis.
* Andere gespecificeerde parafiele stoornis.
* Ongespecificeerde parafiele stoornis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Andere
gespecificeerde
parafiele stoornis

A

Verwijst naar andere dan de eerste acht stoornissen. Voorbeelden: telefoonscatologie (obsceniteiten via telefoon) necrofilie, zoöfilie, coprofilie (feces) klysmafilie, urofilie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Ongespecificeerde
parafiele stoornis

A

Verwijst naar parafiele beelden die niet voldoen aan de diagnostische criteria van een van de andere parafiele stoornissen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Twee specificaties
voor de parafiele
stoornissen

A
  • In een gereguleerde omgeving (in een institutionele of organisatorische context)
  • Volledig in remissie (als de stoornis niet aanwezig is gedurende ten minste vijf jaar in een niet-gereguleerde omgeving). Het remissiecriterium is nvt op de pedofilie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Voyeurismestoornis

A
  • Herhaaldelijke intense seksuele opwinding bij het kijken naar een nietsvermoedende persoon die naakt is, zich uitkleedt of seksueel actief is, die zich uit in seksuele fantasieën, drang of gedrag.
  • De kenmerken zijn al minstens zes maanden aanwezig.
  • De fantasieën, de drang of het gedrag veroorzaken significante lijdensdruk of beperken de betrokkene in het functioneren, of de betrokkene heeft naar deze drang gehandeld met iemand die hiermee niet instemde.
  • De betrokkene is minstens 18 jaar oud.
    Prevalentie: 12%mannen, 4% vrouwen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Exhibitionisme-
stoornis

A
  • Herhaaldelijke intense seksuele opwinding bij het tonen van de eigen genitaliën aan een nietsvermoedende persoon, die zich uit in seksuele fantasieën, drang of gedrag.
  • De kenmerken zijn al minstens zes maanden aanwezig.
  • De fantasieën, de drang of het gedrag veroorzaken significante lijdensdruk of beperken de betrokkene in het functioneren, of de betrokkene heeft naar deze drang gehandeld met iemand die hiermee niet instemde.
    Prevalentie: 2-4% bij mannen en 5 tot 10% zullen later overgaan tot seksueel geweld.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Frotteurisme-
stoornis

A
  • Herhaaldelijke intense seksuele opwinding bij het aanraken van iemand die hiermee niet instemt, die zich uit in seksuele fantasieën, drang of gedrag.
  • De kenmerken zijn al minstens zes maanden aanwezig.
  • De fantasieën, de drang of het gedrag veroorzaken significante lijdensdruk of beperken de betrokkene in het functioneren, of de betrokkene heeft naar deze drang gehandeld met iemand die hiermee niet instemde.
    Prevalentie: 30% mannen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Seksueel-
masochisme-
stoornis

A
  • Herhaaldelijke intense seksuele opwinding bij het zelf ondergaan van geslagen worden, vernederd worden, vastgebonden worden of andere vormen van lijden.
  • De kenmerken zijn al minstens zes maanden aanwezig.
  • De fantasieën, de drang of het gedrag veroorzaken significante lijdensdruk of beperken de betrokkene in het functioneren.
    Prevalentie: 10,7% mannen en 7% voert uit, 9,1% vrouwen en 7% voert uit.
21
Q

Asfyxiofilie

A

Een persoon wordt seksueel opgewonden door het beperken van de ademhaling. Is een specificatie van de SMstoornis

22
Q

Seksueel-
sadismestoornis

A
  • Herhaaldelijke intense seksuele opwinding bij het veroorzaken van lichamelijk of psychisch leed bij een ander, die zich uit in fantasieën, drang of gedrag.
  • De kenmerken zijn al minstens zes maanden aanwezig.
  • De fantasieën, de drang of het gedrag veroorzaken significante lijdensdruk of beperken de betrokkene in het functioneren, of de betrokkene heeft naar deze drang gehandeld met iemand die hiermee niet instemde.
    Er kan alleen gesproken worden van deze stoornis mits er sprake is van lijdensdruk of uitvoer onvrijwillig is bij ander. Prevalentie 2%. De gevaarlijkheid van de stoornis stijgt sterk als deze samen voorkomt met de antisociale persoonlijkheidsstoornis of met hoge psychopathologie. Een extreem vb zijn de seksuele lustmoordenaars.
23
Q

Pedofiele stoornis

A
  • Aanhoudende intense opwinding bij seksuele handelingen met kinderen, die zich uit in seksuele fantasieën, drang of gedrag.
  • De kenmerken zijn minstens zes maanden aanwezig.
  • De fantasieën of drang veroorzaken significante lijdensdruk of interpersoonlijke moeilijkheden, of de betrokkene heeft naar deze drang gehandeld.
  • De betrokkene is minimaal 16 jaar oud en minstens vijf jaar ouder dan het kind.
24
Q

Fetisjismestoornis

A
  • Aanhoudende intense seksuele opwinding bij voorwerpen of een specifiek nietgenitaal lichaamsdeel, die zich uit in seksuele fantasieën, drang of gedrag.
  • De kenmerken zijn minstens zes maanden aanwezig.
  • De fantasieën of drang veroorzaken significante lijdensdruk of beperken betrokkene in het functioneren.
  • De fetisj is niet beperkt tot kleding voor crossdressing, noch tot objecten ontworpen ter stimulering van de geslachtsdelen (bijvoorbeeld een vibrator)
25
Q

Partialisme

A

Fetisj naar de exclusieve seksuele gerichtheid op een lichaamsdeel. B.v. hoofdhaar.

26
Q

Transvestiestoornis

A
  • Aanhoudende intense seksuele opwinding bij crossdressing, die zich uit in seksuele fantasieën, drang of gedrag.
  • De fantasieën of drang veroorzaken significante lijdensdruk of beperkingen.
27
Q

Accepterend normaliteits-
perspectief vs psychopathologisch
perspectief

A

Accepterende theorieën beschouwen parafiele variatie als een seksuele uitingsvorm die niet intrinsiek pathologisch is. Menselijke seksualiteit is een ongedifferentieerd vermogen tot lichamelijke lustbeleving welke ontstaat onder invloed van historische en culturele omstandigheden.
Psychopathologische theorieën vatten de parafilie op als een stoornis in de psychoseksuele ontwikkeling.

28
Q

Psychoanalytische
theorieën over
parafilie

A

Hedendaagse psychoanalytische theorieën formuleren de uitkomst van een gezonde ontwikkeling niet meer als heteroseksualiteit, maar als seks met een persoon die instemming kan geven. Wanneer de ontwikkeling verstoord raakt kan een parafilie ontstaan. Onverwerkte conflicten uit de kindertijd kunnen de volgende thema’s betreffen: de ontwikkeling van het zelf, de genderidentiteit of objectrelaties.

29
Q

Leertheoretische
opvattingen over
parafilie

A

Multifactoriële model, waarin drie factoren centraal staan:
1. Associatie van een object met seksuele opwinding en het orgasme. Er vindt conditionering plaats.
2. De aan- of afwezigheid van sociale sanctionering, waardoor de parafilie sociaal geproblematiseerd wordt of niet.
3. Opname van de parafilie in de identiteit. Hierdoor wordt de parafilie steeds moeilijker te problematiseren.

30
Q

Money’s theorie
van het
liefdesschema

A

Volgens het model van Money kent seksuele of erotische paarvorming drie fasen: de proceptieve, de acceptieve en de conceptieve fase. De basis voor het gedrag dat in de proceptieve fase nodig is om tot seksueel gedrag te komen wordt al op jonge leeftijd gelegd. Kinderen ontwikkelen tussen het vijfde en tiende jaar een lovemap, dit is een mentale blauwdruk van de ideale liefdespartner en van het ideale scenario voor seksuele activiteiten met die partner. Door seksuele repressie, seksueel misbruik of te vroege blootstelling aan seksuele spelletjes kunnen oneigenlijke elementen in het liefdesschema worden opgenomen. Als de puberteit het beschadigde liefdesschema seksualiseert, zal een parafilie het gevolg zijn.

31
Q

Biologische
theorieën mbt
parafilie

A

De kernhypothese van biologische perspectieven is dat parafilie een gevolg is van de ontregeling van de hersencircuits die ‘normale’ seksualiteit regelen. Parafilie zou het resultaat zijn van een verstoring in de balans tussen de neurotransmitters dopamine, serotonine en norepinefrine. Hormonale afwijkingen zijn zelden gevonden. Genetische invloed levert een significante bijdrage aan het ontstaan van parafilie.

32
Q

Behandeling parafilie

A

Wordt ingezet omdat cliënt zelf ernstig lijdt of omdat ze hiertoe gedwongen worden.
* CGT met als doel afname van ongewenste parafiele gedrag en toename van gewenst gedrag. Aandacht voor aanleveren van sociale en seksuele vaardigheden en controle houden op parafiele opwinding. Significant, bescheiden effectief
* Hormonale interventies, vaak als aanvulling op CGT middels androgeendeprivatie
* Psychofarmaca, ook vaak aanvullend op CGT, vaak SSRI’s.
* Accepterende behandelingen. Met focus op acceptatie ze te integreren in de persoonlijke en sociale identiteit en ze prosociaal vorm te geven. Effect onbekend

33
Q

Seksuele disfuncties

A

Seksuele disfuncties vormen een heterogene groep stoornissen met als gemeenschappelijk kenmerk de aanwezigheid van klinisch significante problemen met het vermogen om seksueel te reageren of seksueel genot te kunnen ervaren. Volgens de DSM-5 moet er sprake zijn van lijdensdruk

34
Q

Vormen van seksuele disfuncties

A
  • Andere specifieke seksuele disfunctie
  • Ongespecificeerde seksuele disfunctie
  • Seksuele disfunctie door een middel of medicijn
  • Seksuele interesse-opwindingsstoornis (vrouw)
  • Orgasmestoornis (vrouw)
  • Genitopelviene pijn-penetratiestoornis (vrouw)
  • Hypoactief-seksueelverlangenstoornis (man)
  • Erectiestoornis
  • Vertraagde ejaculatie en voortijdige ejaculatie
    In de DSM-5 wordt ervan uitgegaan dat de seksuele responscyclus van mannen en vrouwen wezenlijk verschilt. In het bijzonder geldt dit het al dan niet samen nemen van verlangen en opwinding als eerste fase van de seksuele responscyclus.
35
Q

Wanneer géén
seksuele disfunctie

A
  • Het disfunctioneren mag niet het gevolg zijn van een lichamelijke aandoening
  • Mag niet verklaard kunnen worden door een andere psychische stoornis.
36
Q

Incentive-
motivation model

A

Indeling in de DSM-5 is geïnspireerd op het incentive-motivation model, waarbij de bereidheid tot seks, opwinding, orgasme en satisfactie sterk samenhangt met de verwachte uitkomsten van het vrijen (incentive)

37
Q

Subtypen seksuele disfuncties

A

Het levenslange type (aanwezig vanaf het begin van seksueel functioneren),
Het verworven type (start na een periode van niet-verstoord functioneren),
Het gegeneraliseerde type (in alle situaties en bij alle partners)
Het situationele type (alleen in specifieke situaties).

38
Q

Seksuele interesse- /opwindings-
stoornis vrouw

A

Minstens zes maanden is er sprake van een ontbreken of een duidelijke vermindering van seksuele verlangens of opwinding. Dit uit zich in minstens drie kenmerken:
* Minder of geen interesse in seksuele handelingen.
* Minder of geen seksuele gedachten of fantasieën.
* Minder of geen initiatief nemen en niet ontvankelijk zijn voor initiatief van partner
* Tijdens seksuele activiteit vrijwel altijd minder of geen opwinding/plezier ervaren.
* Minder of geen seksuele opwinding in reactie op erotische prikkels.
* Tijdens seksuele activiteit vrijwel altijd minder of geen sensaties.
Prevalentie: 12-22 %

39
Q

Hypoactief-
seksueelverlangen-
stoornis bij de man

A

Minstens zes maanden aanhoudende of terugkerende afwezigheid van of gebrek aan seksuele gedachten, fantasieën en verlangen naar seksuele activiteit.

40
Q

Erectiestoornis

A

Minstens zes maanden is in 75-100 procent van de seksuele activiteit sprake van problemen met het krijgen van een erectie, of het behouden ervan, of een duidelijk verminderde erectiele rigiditeit of een combinatie hiervan. Prevalentie: 8%. Erectiestoornissen zijn duidelijk gecorreleerd met angst, somberheid en een negatief zelfbeeld.

41
Q

Orgasmestoornis vrouw

A

Minstens zes maanden is in 75-100 procent van de seksuele activiteit sprake van een vertraagd orgasme of het uitblijven van een orgasme, of het orgasme is duidelijk minder intens. Prevalentie: 11%

42
Q

Vertraagde ejaculatie man

A

Minstens zes maanden is in 75-100 procent van de seksuele activiteit sprake van een vertraagde ejaculatie of het uitblijven van de ejaculatie. Prevalentie: minder dan 1%

43
Q

Voortijdige ejaculatie

A

Minstens zes maanden is in 75-100 procent van de seksuele activiteit sprake van een aanhoudend patroon waarin de ejaculatie optreedt binnen ongeveer een minuut na de penetratie in de vagina en voordat de betrokkene dit wenst.

44
Q

Genitopelviene
pijn-
/penetratiestoornis

A

Meer dan zes maanden heeft men aanhoudende problemen met een (of meer) van de volgende aspecten van seksualiteit:
* Vaginale penetratie.
* Vulvovaginale of onderbuikspijn tijdens de gemeenschap of pogingen daartoe.
* Duidelijke angst of vrees voor vulvovaginale of onderbuikspijn voorafgaand aan of tijdens vaginale penetratie.
* Duidelijke spanning in of aanspanning van de bekkenbodemspieren tijdens pogingen tot vaginale penetratie.

45
Q

Dyspareunie

A

Pijn tijdens of na de geslachtsgemeenschap in de geslachtsdelen (man of vrouw)

46
Q

Ontstaan seksuele
disfunctie vanuit
biopsychosociaal
model

A
  • Biologisch: lichamelijke oorzaak moet uitgesloten worden.
  • De psychische oorzaken van disfuncties kunnen worden ingedeeld in nabije of directe oorzaken en verwijderde of verre oorzaken. Bij nabije oorzaken gaat het om factoren die binnen de seksuele interactie zelf het seksuele functioneren belemmeren. Zij hebben te maken met wat mensen in een concrete seksuele situatie doen. Voorlichting, training en oefenen kunnen helpen. Van verwijderde oorzaken wordt gesproken wanneer een seksuele disfuncties het gevolg is van een psychopathologische ontwikkeling of partnerrelatieproblematiek, waardoor mensen niet toe kunnen komen aan bevredigend vrijen. Behandeling is nodig.
47
Q

Seksuele-
pijnstoornissen: een model

A

Pijnervaring → angst voor pijn → verminderde lubricatie + verhoogde bekkenbodem spanning →mechanische wrijving → pijnervaring

48
Q

Behandeling seksuele disfuncties

A

Nog weinig onderzoek naar gedaan. Behandeling wordt vaak door bij gespecialiseerde instellingen voor seksuele hulpverlening uitgevoerd. Sekstherapie en mindfulness zijn positief.