Persoonlijkheidstrekken Flashcards
Persoonlijkheidstrekken.
Psychologische kenmerken die stabiel zijn in de loop van de tijd en in verschillende situaties. Theorieën van Eysenck en Cattell proberen dimensies van persoonlijkheidstrekken vast te stellen en gebruiken daarvoor factoranalyse.
Overeenkomsten trekken theorieën
De fundamenten werden gelegd door Allport, Cattell en Eysenck. Overeenkomsten:
* Mensen bezitten predisposities (trekken), waardoor ze op bepaalde manieren reageren. Op die trekken kunnen ze hoog of laag scoren.
* Er is een direct verband tussen iemands trek-gerelateerde gedrag en de overeenkomstige trek. Naarmate iemand zich meer volgens een bepaalde trek gedraagt, scoort hij hoger op de overeenkomstige trek.
* Menselijk gedrag en persoonlijkheid zijn hiërarchisch georganiseerd zijn.
Consistentie v.s.
onderscheidend
vermogen.
De termen die we voor trekken gebruiken hebben twee connotaties:
* Consistentie: De trekken hebben een terugkerend gedragspatroon. Een persoon lijkt gepredisponeerd om zich te gedragen zoals de trek beschrijft. Het begrip dispositie (aanleg) is belangrijk in de trekkenbenadering.
* Onderscheidend vermogen: een persoonlijkheidstrek onderscheidt personen
Doelen van trekken
volgens de
wetenschap van
persoonlijkheid
- Beschrijving. Trekken beschrijven wat voor een persoon iemand normaal gesproken is. De trekkenbenadering voorziet in de beschrijving. Het streven daarbij is om een schema te bieden waarmee ieder persoon volledig beschreven kan worden: een classificatiesysteem van persoonlijkheid.
- Voorspelling. Aan de hand van persoonlijkheidsclassificaties kunnen voorspellingen gedaan worden. Bv voor beroepskeuze of selectie personeel.
- Verklaring. Sommige zeggen dat constructen gebruikt kunnen worden om gedrag te verklaren. Andere beperken zich tot beschrijving en voorspelling
hiërarchisch model
van Eysenck
Eysenck meende dat gedrag, op het laagste hiërarchisch niveau, kan worden gezien in termen van specifieke responsen. Sommige van die responsen zijn onderling verbonden en vormen meer algemene gewoonten. Groepen van gewoonten die zich samen voordoen, vormen trekken. Op het hoogste hiërarchische niveau kunnen verschillende trekken samen secundaire factoren of superfactoren vormen. Deze superfactoren zijn ook trekken, maar dan op het hoogste en meest abstracte niveau.
Trekkentheorie van
Gordon W. Allport
Allport meende dat trekken de basiseenheden van persoonlijkheid zijn en hun oorsprong hebben in het zenuwstelsel. Trekken kunnen volgens hem gedefinieerd worden volgens drie eigenschappen: frequentie, intensiteit en aantal situaties. Het trekkenconcept is volgens hem nodig om consistentie in gedrag te verklaren, terwijl het erkennen van het belang van de situatie nodig is om variabiliteit in gedrag te verklaren. Wetenschappers, brachten hierna drie categorieën aan: trekken, toestanden en activiteiten. Allport zelf onderscheidde:
* Kardinale trekken: De meest dominante, maar ook de zeldzaamste. Dergelijke eigenschappen zijn zo intrinsiek verbonden met de persoonlijkheid van een persoon dat de persoon bijna synoniem wordt met die eigenschappen.
* Centrale trekken: Komen veel vaker voor en dienen als de basisbouwstenen voor de persoonlijkheid van de meeste mensen. Als je denkt aan de belangrijkste termen die je zou kunnen gebruiken om je algehele karakter te beschrijven, dan zijn dat waarschijnlijk je centrale eigenschappen.
* Secundaire trekken: Persoonlijkheidskenmerken die zichzelf in bepaalde situaties vertonen. Iemand kan erg angstig worden wanneer moet spreken in het openbaar.
Functionele
autonomie
Allport analyseerde ook motiverende processen. Hij benadrukte de functionele autonomie van menselijke beweegredenen: Motieven v volwassene kunnen terug gaan op kinderlijke motieven(Freud), maar zijn in volwassen onafhankelijk+autonoom
idiografische
benadering Allport
Allport legt de nadruk op de uniciteit van het individu. Hij steunde daarom een idiografische benadering van onderzoek, waarin het gedrag dat een individu uniek maakt beschreven wordt. Hierin verschilt Allport van anderen die kiezen voor beschrijvingen in meer algemene termen van persoonlijkheidstrekken.
Factoranalytische
trekkentheorie van
Cattell.
Cattell maakte mbv factoranalyse twee belangrijke onderscheidingen in trekken. Hij veronderstelde hiërarchische relaties tussen trekken.
* Oppervlaktetrekken (surface): bevinden zich aan oppervlakte, zijn waarneembaar. Cattell kwam tot 40 groepen van trekken die elk een oppervlaktetrek weergeven.
* Brontrekken (source), psychologische structuren die de bron of onderliggende oorzaak vormen van waargenomen relaties tussen oppervlaktetrekken. Dit zijn de belangrijkste persoonlijkheidsstructuren in de persoonlijkheidstheorie van Cattell. Er zijn 16 brontrekken die in 3 categorieën onder te verdelen zijn
Categorieën
brontrekken
(Catell)
Deze drie categorieën van trekken bestrijken de belangrijkste stabiele elementen van de persoonlijkheid.
* Bekwaamheidstrekken: Vaardigheden en bekwaamheden die iemand in staat stellen effectief te functioneren.
* Temperamenttrekken: Emoties en de gedragsstijl.
* Dynamische trekken: Het streven en de motivatie van de persoon.
L, Q en OT data
Cattell baseerde zijn indeling op drie verschillende typen of bronnen van data. De onderscheiding van deze verschillende typen is nog steeds van belang voor de persoonlijkheidswetenschap. Cattell onderscheidde data uit de:
* Levensgeschiedenis (L-data. Gaan over gedrag in actuele, alledaagse situaties).
* Zelf-rapportage (Q-data). Hierop ontwikkelt: Sixteen Personality Factor (16 P.F.)
* Objectieve tests (OT-data gedragingen in afgebakende testsituaties waarin de persoon zich niet bewust is van de relatie tussen zijn gedrag en het onderzochte persoonlijkheidskenmerk).
Twee andere
determinanten
voor gedrag
(Cattell)
- Toestand verwijst naar emotie en stemming op een bepaald moment.
- Bepaalde gedragingen hangen meer samen met de rol die iemand heeft dan met zijn trekken
Kritiek op Cattell
- Het aantal van zestien persoonlijkheidsfactoren is te groot om gemakkelijk te gebruiken bij het beoordelen van iemands persoonlijkheidsstructuur.
- De theorie van Cattell was geheel gebaseerd op de resultaten van metingen. Het risico bestaat dat er kwaliteiten bestaan die bestudeerd zouden moeten worden, maar die niet worden ontdekt met het gebruikte meetsysteem.
Drie-factortheorie
van Hans J. Eysenck
Eysenck bekritiseerde vooral de psychoanalyse, vanwege het gebrek aan betrouwbare maatstaven. Met precieze metingen wilde hij de veronderstelde biologische grondslagen van elke trek identificeren. Hij stelde dat, zonder begrip van de biologie van trekken, verklaringen cirkelredeneringen zouden zijn. De trekken- theorie kan deze cirkel doorbreken door verder te gaan dan het gebruik van woorden en door het ontdekken van biologische systemen die met trekken overeenkomen.
Superfactoren
Eysenck deed een tweede factoranalyse op de 16 facotren van Cattell. Deze superfactoren zijn continue trekkendimensies. Aanvankelijk benoemde Eysenck twee van zulke superfactoren, namelijk introversie-extraversie en neuroticisme. De superfactor dient op hoog niveau als organisatieschema voor trekken op lager niveau. Later voegde Eysenck nog een derde toe: Psychoticisme. Deze superfactor bundelt trekken die in extreme gevallen abnormaal genoemd kunnen worden, zoals agressie, gebrek aan empathie en antisociaal gedrag. De drie resulterende factoren zijn zo bekend dat ze wel worden aangeduid als P, E en N (PEN-model, te meten met de Eysenck Personality Questionnaire met eenvoudige zelfrapportagevragen.
Biologisch model
Eysenck
Voor elk van de drie trekken in zijn model (P, E, N) was een afzonderlijk biologisch model nodig. Het model voor extraversie is het meest succesvol gebleken. Eysenck suggereerde dat individuele verschillen in introversie-extraversie overeenkomen met verschillen in het neurofysiologisch functioneren van de cortex. De gedachte is dat introverte mensen sneller geprikkeld zijn. Extraverte mensen ervaren juist minder prikkeling en zoeken daarom meer intense sociale stimuli op. Metingen van hersenactiviteit geven enige ondersteuning. Wat neuroticisme betreft meende Eysenck dat het limbisch systeem en het autonome zenuwstelsel bepalend zijn voor deze trek. Over de biologische grondslag voor psychoticisme is weinig bekend. Er is
een genetische associatie met de mannelijkheid gesuggereerd. Van recenter datum is de gedachte dat dopamine een rol speelt.
Verschillen
introvert-extravert
- Introverte mensen presteren beter op school dan extraverte mensen.
- In tegenstelling tot introverte mensen gaan extraverte mensen liever op vakantie
waar veel andere mensen zijn. - Extraverte mensen lachen om seksuele en agressieve humor, introverte mensen maken meer intellectuele, en droge grapjes.
- Extraverte mensen zijn seksueel actiever, ook hebben ze vaker een andere partner.
- Extraverte mensen zijn vatbaarder voor suggesties en worden sneller beïnvloed.
Theorie van
abnormale
psychologie en
gedragsverandering
(Eysenck)
Kerngedachte is dat symptomen van psychologische problemen die iemand ervaart gerelateerd zijn aan persoonlijkheidstrekken en het zenuwstelsel. Iemand ontwikkelt bijvoorbeeld neurotische symptomen als gevolg van zowel biologische- als omgevingsfactoren, waardoor hij leert sterk emotioneel te reageren op angstopwekkende stimuli. Ondanks de genetische component was Eysenck optimistisch over behandeling en verzette hij zich tegen de gedachte dat gedragsverandering onmogelijk is doordat gedrag erfelijk bepaald is. We kunnen altijd ander gedrag aanleren. Hij was dan ook een voorstander van gedragstherapie.