Dissociatieve stoornissen Flashcards
Dissociatieve
stoornissen (DS)
De DSM-5 onderscheidt drie soorten dissociatieve stoornissen:
* Depersonalisatie/ derealisatiestoornis.
* Dissociatieve amnesie met of zonder fugue.
* Dissociatieve-identiteitsstoornis.
Hoofdkenmerk van dissociatieve stoornissen is een verstoring in de normale integratie van bewustzijn, geheugen, emotie, identiteit of gedrag. Kernsymptomen:
* Depersonalisatie: Een gevoel van vervreemding van eigen emoties of handelingen.
* Derealisatie: De beleving dat de buitenwereld onwerkelijk is.
* Dissociatieve amnesie: Een onvermogen belangrijke persoonlijke info te herinneren
* Fugue: De amnesie is gecombineerd met zwerven of gericht reizen.
* Dissociatieve identiteit: Twee of meer afzonderlijke persoonlijkheidstoestanden lijken het gedrag en de beleving te sturen.
Overeenkomst en
verschil verdringing
en dissociatie
Beide begrippen geven aan dat bepaalde psychische inhouden buiten het bewustzijn worden gehouden. Verschil is dat Freud met verdringing doelt op het afweren van impulsen vanuit de persoon zelf, terwijl Janet dissociatie ziet als een proces waarbij van buiten de persoon komende bedreigende invloeden niet in de herinnering worden geïntegreerd, maar als afgesplitste bewustzijnskernen kunnen voortbestaan.
Neodissociatie-
theorie (hilgard)
Het cognitieve functioneren is een reeks parallelle processen, waarbij sprake is van een hiërarchie van controlesystemen. Het centrale controlesysteem, het ‘executive ego’, stuurt en bewaakt de uitvoering van totaalplannen, terwijl subsystemen de uitvoering van deelaspecten sturen en bewaken. Bij dissociatie treedt een verstoring
van de normale hiërarchie op, waardoor cognitieve subsystemen onafhankelijk gaan
functioneren. Dit is ook onderdeel van alledaagse ervaringen.
Effect van dissociatie
Dissociatie lijkt voornamelijk op te treden als zich stressvolle of traumatiserende omstandigheden voordoen en lijkt dan bescherming te bieden. Toch gaat dissociatie vaak gepaard met verminderde prestaties. Buiten het bewustzijn gehouden activiteiten interfereren met bewuste taken. Het drukt prestaties.
Acute dissociatie-
pathologie
Een interessante neurobiologische hypothese is dat acute dissociatiepathologie verwant is aan freeze, de defensieve reactie van prooidieren wanneer zij aangevallen worden en niet meer in staat zijn zich te redden met fight of flight.
Prevalentie DS
Bij opgenomen psychiatrische patiënten in Nederland 8%, onder wie 2% met een Dissociatieveidentiteitsstoornis (DIS). De terugkerende of langdurige vorm van dissociatie, in de vorm van depersonalisatie en derealisatie, komt bij 1 à 2% van de bevolking voor. Dissociatieve amnesie met of zonder fugues komt vrij vaak voor in tijden van oorlog en bij rampen. Bij 5 - 20% vd oorlogsveteranen worden momenten van amnesie gevonden. De ernst vd amnesie hangt samen met ernst vh trauma
Depersonalisatie-
/derealisatie-
stoornis
Aanhoudende of herhaaldelijke ervaringen van depersonalisatie, derealisatie of beide, waarbij het besef van de realiteit wel aanwezig blijft. De stoornis begint meestal acuut en heeft een wisselend beloop, vaak met een toename van de verschijnselen in perioden van stress. Vaak houden de klachten jaren aan. Sommige mensen met een chronisch beeld leren met de klachten te leven. Kan zich ook bij gezonde mensen voordoen, bv in de adolescentie. Van een stoornis is alleen sprake als de klachten sterk interfereren met het normale functioneren.
Ricofactoren
depersonalisatie-
/derealisatie-
stoornis
Biologische factoren die een rol kunnen spelen zijn disfunctie van de temporaalkwab van de hersenen en het gebruik van middelen. Een psychologische factor is het ervaren van hevige stress of ernstige dreiging. Kan ook reactie op sociale angst zijn. Mogelijk draagt een depersonalisatiereactie in spanningsvolle situaties bij tot een koelbloedig optreden, omdat zo de ontregelende invloed van emoties wordt voorkomen. Neurobiologische bevindingen lijken dit te bevestigen.
Diagnose van
depersonalisatie-
/derealisatie-
stoornis
De diagnose wordt slechts gesteld na uitsluiting van andere aandoeningen. In sommige gevallen is EEG- en laboratoriumonderzoek nodig. Wanneer depersonalisatie een direct gevolg is van middelengebruik, bestaat er een verband in de tijd tussen het gebruik en de depersonalisatie. Depersonalisatie als symptoom kan zich verder voordoen bij andere dissociatieve stoornissen, angststoornissen, depressie, schizofrenie en de borderline-persoonlijkheidsstoornis. In deze gevallen wordt de diagnose niet gesteld, ook niet als comorbide diagnose.
Behandeling van
depersonalisatie-
/derealisatie-
stoornis
Inzichtgevende psychotherapie, gedragstherapie en hypnose. farmacotherapie met antidepressiva kan eveneens werkzaam zijn. Relaxatieoefeningen kunnen leiden tot een toename van de klachten.
Dissociatieve
amnesie
Bij dissociatieve amnesie is men niet in staat om zich belangrijke autobiografische informatie te herinneren, die veelal traumatisch of stressvol van aard is. Het betreft meestal selectieve amnesie voor een specifieke gebeurtenis, of gegeneraliseerde
amnesie voor de identiteit en de levensgeschiedenis. Het gaat niet om een normale mate van vergeetachtigheid. De amnesie is soms omkeerbaar: de herinneringen kunnen weer terugkomen. Dissociatieve amnesie is een aparte stoornis in de DSM-5, maar ook een symptoom van de dissociatieve-identiteitsstoornis (DIS). In het laatste geval komt de amnesie terugkerend voor.
Declaratief v.s.
procedureel
geheugen
Het declaratieve geheugen betreft expliciete herinnering aan de deelname aan een bepaalde episode, en het procedurele geheugen heeft betrekking op impliciete kennis van vaardigheden en automatismen. Bij dissociatieve amnesie is vooral het declaratieve geheugen voor persoonlijke episoden verstoord, terwijl het procedurele geheugen doorgaans intact blijft.
Risicofactoren
Dissociatieve
amnesie
Dissociatieve amnesie en dissociatieve fugue houden duidelijk verband met trauma’s. Ook buitensporig alcoholgebruik en schedeltrauma.
Diagnostiek van
dissociatieve
amnesie
De diagnostiek van dissociatieve amnesie is niet altijd eenvoudig. Tal van somatische aandoeningen kunnen een amnestisch beeld veroorzaken. EEG- en laboratoriumonderzoek en gegevens van derden zijn vaak onmisbaar. Amnesie kan ook een onderdeel zijn van PTSS. De presentatie van amnesie kan ook op simulatie berusten, zoals in het geval van daderamnesie of delictgerelateerde amnesie.
Dissociatieve
Fugue
Een relatief langdurige toestand van veranderd bewustzijn, waarbij de cliënt in staat blijft tot complexe handelingen. Het meest kenmerkende is dat de betrokkene plotseling de gewone omgeving verlaat en voor uren, dagen of weken op reis gaat of gaat zwerven. Daarbij wordt doorgaans geen opvallend gedrag vertoond. In de regel wordt de fugue voorafgegaan door belastende omstandigheden. Tijdens een fugue is er sprake van een omvangrijke amnesie. Wanneer de fugue voorbij is, wordt het oude leven hervat en bestaat eventueel amnesie voor het zwerfgedrag. Vanaf de DSM-5 is dissociatieve fugue een subtype van dissociatieve amnesie. De prognose is gunstig,
omdat de fugue vanzelf overgaat. Fugues komen geregeld voor bij cliënten met een
DIS. Als een fugue uitsluitend optreedt in het beloop van een DIS, wordt de diagnose dissociatieve fugue niet afzonderlijk gesteld.