Dissociatieve stoornissen Flashcards

1
Q

Dissociatieve
stoornissen (DS)

A

De DSM-5 onderscheidt drie soorten dissociatieve stoornissen:
* Depersonalisatie/ derealisatiestoornis.
* Dissociatieve amnesie met of zonder fugue.
* Dissociatieve-identiteitsstoornis.
Hoofdkenmerk van dissociatieve stoornissen is een verstoring in de normale integratie van bewustzijn, geheugen, emotie, identiteit of gedrag. Kernsymptomen:
* Depersonalisatie: Een gevoel van vervreemding van eigen emoties of handelingen.
* Derealisatie: De beleving dat de buitenwereld onwerkelijk is.
* Dissociatieve amnesie: Een onvermogen belangrijke persoonlijke info te herinneren
* Fugue: De amnesie is gecombineerd met zwerven of gericht reizen.
* Dissociatieve identiteit: Twee of meer afzonderlijke persoonlijkheidstoestanden lijken het gedrag en de beleving te sturen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Overeenkomst en
verschil verdringing
en dissociatie

A

Beide begrippen geven aan dat bepaalde psychische inhouden buiten het bewustzijn worden gehouden. Verschil is dat Freud met verdringing doelt op het afweren van impulsen vanuit de persoon zelf, terwijl Janet dissociatie ziet als een proces waarbij van buiten de persoon komende bedreigende invloeden niet in de herinnering worden geïntegreerd, maar als afgesplitste bewustzijnskernen kunnen voortbestaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Neodissociatie-
theorie (hilgard)

A

Het cognitieve functioneren is een reeks parallelle processen, waarbij sprake is van een hiërarchie van controlesystemen. Het centrale controlesysteem, het ‘executive ego’, stuurt en bewaakt de uitvoering van totaalplannen, terwijl subsystemen de uitvoering van deelaspecten sturen en bewaken. Bij dissociatie treedt een verstoring
van de normale hiërarchie op, waardoor cognitieve subsystemen onafhankelijk gaan
functioneren. Dit is ook onderdeel van alledaagse ervaringen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Effect van dissociatie

A

Dissociatie lijkt voornamelijk op te treden als zich stressvolle of traumatiserende omstandigheden voordoen en lijkt dan bescherming te bieden. Toch gaat dissociatie vaak gepaard met verminderde prestaties. Buiten het bewustzijn gehouden activiteiten interfereren met bewuste taken. Het drukt prestaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Acute dissociatie-
pathologie

A

Een interessante neurobiologische hypothese is dat acute dissociatiepathologie verwant is aan freeze, de defensieve reactie van prooidieren wanneer zij aangevallen worden en niet meer in staat zijn zich te redden met fight of flight.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Prevalentie DS

A

Bij opgenomen psychiatrische patiënten in Nederland 8%, onder wie 2% met een Dissociatieveidentiteitsstoornis (DIS). De terugkerende of langdurige vorm van dissociatie, in de vorm van depersonalisatie en derealisatie, komt bij 1 à 2% van de bevolking voor. Dissociatieve amnesie met of zonder fugues komt vrij vaak voor in tijden van oorlog en bij rampen. Bij 5 - 20% vd oorlogsveteranen worden momenten van amnesie gevonden. De ernst vd amnesie hangt samen met ernst vh trauma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Depersonalisatie-
/derealisatie-
stoornis

A

Aanhoudende of herhaaldelijke ervaringen van depersonalisatie, derealisatie of beide, waarbij het besef van de realiteit wel aanwezig blijft. De stoornis begint meestal acuut en heeft een wisselend beloop, vaak met een toename van de verschijnselen in perioden van stress. Vaak houden de klachten jaren aan. Sommige mensen met een chronisch beeld leren met de klachten te leven. Kan zich ook bij gezonde mensen voordoen, bv in de adolescentie. Van een stoornis is alleen sprake als de klachten sterk interfereren met het normale functioneren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Ricofactoren
depersonalisatie-
/derealisatie-
stoornis

A

Biologische factoren die een rol kunnen spelen zijn disfunctie van de temporaalkwab van de hersenen en het gebruik van middelen. Een psychologische factor is het ervaren van hevige stress of ernstige dreiging. Kan ook reactie op sociale angst zijn. Mogelijk draagt een depersonalisatiereactie in spanningsvolle situaties bij tot een koelbloedig optreden, omdat zo de ontregelende invloed van emoties wordt voorkomen. Neurobiologische bevindingen lijken dit te bevestigen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Diagnose van
depersonalisatie-
/derealisatie-
stoornis

A

De diagnose wordt slechts gesteld na uitsluiting van andere aandoeningen. In sommige gevallen is EEG- en laboratoriumonderzoek nodig. Wanneer depersonalisatie een direct gevolg is van middelengebruik, bestaat er een verband in de tijd tussen het gebruik en de depersonalisatie. Depersonalisatie als symptoom kan zich verder voordoen bij andere dissociatieve stoornissen, angststoornissen, depressie, schizofrenie en de borderline-persoonlijkheidsstoornis. In deze gevallen wordt de diagnose niet gesteld, ook niet als comorbide diagnose.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Behandeling van
depersonalisatie-
/derealisatie-
stoornis

A

Inzichtgevende psychotherapie, gedragstherapie en hypnose. farmacotherapie met antidepressiva kan eveneens werkzaam zijn. Relaxatieoefeningen kunnen leiden tot een toename van de klachten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Dissociatieve
amnesie

A

Bij dissociatieve amnesie is men niet in staat om zich belangrijke autobiografische informatie te herinneren, die veelal traumatisch of stressvol van aard is. Het betreft meestal selectieve amnesie voor een specifieke gebeurtenis, of gegeneraliseerde
amnesie voor de identiteit en de levensgeschiedenis. Het gaat niet om een normale mate van vergeetachtigheid. De amnesie is soms omkeerbaar: de herinneringen kunnen weer terugkomen. Dissociatieve amnesie is een aparte stoornis in de DSM-5, maar ook een symptoom van de dissociatieve-identiteitsstoornis (DIS). In het laatste geval komt de amnesie terugkerend voor.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Declaratief v.s.
procedureel
geheugen

A

Het declaratieve geheugen betreft expliciete herinnering aan de deelname aan een bepaalde episode, en het procedurele geheugen heeft betrekking op impliciete kennis van vaardigheden en automatismen. Bij dissociatieve amnesie is vooral het declaratieve geheugen voor persoonlijke episoden verstoord, terwijl het procedurele geheugen doorgaans intact blijft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Risicofactoren
Dissociatieve
amnesie

A

Dissociatieve amnesie en dissociatieve fugue houden duidelijk verband met trauma’s. Ook buitensporig alcoholgebruik en schedeltrauma.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Diagnostiek van
dissociatieve
amnesie

A

De diagnostiek van dissociatieve amnesie is niet altijd eenvoudig. Tal van somatische aandoeningen kunnen een amnestisch beeld veroorzaken. EEG- en laboratoriumonderzoek en gegevens van derden zijn vaak onmisbaar. Amnesie kan ook een onderdeel zijn van PTSS. De presentatie van amnesie kan ook op simulatie berusten, zoals in het geval van daderamnesie of delictgerelateerde amnesie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Dissociatieve
Fugue

A

Een relatief langdurige toestand van veranderd bewustzijn, waarbij de cliënt in staat blijft tot complexe handelingen. Het meest kenmerkende is dat de betrokkene plotseling de gewone omgeving verlaat en voor uren, dagen of weken op reis gaat of gaat zwerven. Daarbij wordt doorgaans geen opvallend gedrag vertoond. In de regel wordt de fugue voorafgegaan door belastende omstandigheden. Tijdens een fugue is er sprake van een omvangrijke amnesie. Wanneer de fugue voorbij is, wordt het oude leven hervat en bestaat eventueel amnesie voor het zwerfgedrag. Vanaf de DSM-5 is dissociatieve fugue een subtype van dissociatieve amnesie. De prognose is gunstig,
omdat de fugue vanzelf overgaat. Fugues komen geregeld voor bij cliënten met een
DIS. Als een fugue uitsluitend optreedt in het beloop van een DIS, wordt de diagnose dissociatieve fugue niet afzonderlijk gesteld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Behandeling van
dissociatieve
amnesie

A

Dissociatieve amnesie komt vaak pas onder de aandacht van behandelaars als de episode met dissociatieve symptomen al voorbij is. Wanneer geen spontaan herstel optreedt kan behandeling geboden zijn. Dat kan bijvoorbeeld met explorerende psychotherapie, waarbij eventueel gebruik wordt gemaakt van hypnose. Hypnose houdt in dat de cliënt in een toestand van geconcentreerde aandacht wordt gebracht. Het doel van de behandeling is de herinneringen geleidelijk te re-integreren. De behandeling kan ook gericht zijn op het hanteren van de veroorzakende stress.

17
Q

Dissociatieve-
identiteitsstoornis (DIS)

A
  • Een opdeling van de identiteit in twee of meer afzonderlijke persoonlijkheidsmodi. Er is geen stabiel gevoel van zelfbeleving en controle, wat gepaard gaat met een verandering in gevoel, gedrag, bewustzijn, geheugen, waarneming en functioneren. Deze symptomen worden door de betrokkene zelf of door anderen waargenomen.
  • Regelmatig is er sprake van gaten in de herinnering van alledaagse gebeurtenissen, belangrijke persoonlijke informatie en/of traumatische gebeurtenissen. De overgang van de ene identiteit naar de andere is meestal abrupt, gaat vaak gepaard met hoofdpijn en kan met stress samenhangen. In de klinische beschrijvingen van patiënten met een DIS worden als afzonderlijke identiteiten vaak een getraumatiseerd kind, een beschermende identiteit en een bestraffer genoemd. Deze zijn op te vatten als herinneringen of reacties daarop, die in gedissocieerde vorm blijven voortbestaan. Tot het klinisch beeld van de DIS horen behalve amnesie, fugues, chronische depersonalisatie en derealisatie ook akoestische hallucinaties van ruziënde stemmen (identiteiten) Anders dan bij psychose of schizofrenie realiseren DIS-patiënten zich meestal dat andere hun stemmen niet horen. Wat dat betreft is hun realiteitstoetsing dus niet gestoord.
18
Q

Risicofactoren DIS

A

Uit studies blijkt dat cliënten met een DIS doorgaans in hun jeugd ernstig zijn mishandeld of seksueel misbruikt. In veel gevallen is sprake geweest van incest. Sommige auteurs vatten DIS daarom op als een bijzondere vorm van PTSS.

19
Q

Diagnose en
comorbiditeit van
DIS

A

Meestal wordt de diagnose DIS pas gesteld na jaren van contact met hulpverleners en nadat eerst meerdere diagnosen zijn gesteld. De meeste cliënten met DIS zijn terughoudend over hun klachten. Het feit dat in het verleden andere diagnosen zijn gesteld, hoeft niet te betekenen dat deze onjuist waren. Er kan namelijk sprake zijn van een complexe comorbiditeit met depressie, PTSS, somatischesymptoomstoornis of slaapstoornissen. Een tot twee derde vertoont suïcidepogingen, automutilatie, eetstoornissen, middelenmisbruik of pseudo-epileptische aanvallen. Bij de differentiële diagnostiek moet DIS onderscheiden worden van temporale epilepsie, sommige bipolaire-stemmingsstoornissen en schizofrenie.

20
Q

Pathologische
bezetenheid

A

In de DSM-5 is pathologische bezetenheid aan de DIS toegevoegd, vanwege de grote overeenkomst met dit fenomeen dat in vele culturen voorkomt. Door een invloed die wordt toegeschreven aan een geest, een godheid of een ander mens wordt het besef van de eigen identiteit vervangen door een nieuwe identiteit.

21
Q

Behandeling van DIS

A

Cliënten met een DIS zijn vaak grootgebruikers van ggz-voorzieningen. Hoewel het trauma centraal staat, reageren ze doorgaans niet goed op exposurebehandeling. Er zijn nog geen randomized clinical trials beschikbaar naar de behandeling van dissociatieve stoornissen. (Langdurige) psychotherapie blijkt werkzaam. Farmacotherapie heeft een geringe rol in de behandeling. Richtlijnen bevelen fasenmodel voor behandeling van DIS aan wat jarenlang kan duren. Stabiliseren en herstel van functioneren is respectabel behandeldoel. Genezing niet altijd mogelijk
1. Therapeutische relatie aangaan.
2. Verwerken van trauma’s poging tot integratie van identiteiten
3. Sociale integratie en behandelng van resterende problematiek

22
Q

Dissociatie als
continuüm

A

Aan ene uiteinde niet-pathologische verschijnselen als dagdromen en aan andere uiterste DIS.

23
Q

Twee kwalitatief
verschillende
vormen van
dissociatie

A
  • Onthechting. Een veranderde bewustzijnstoestand waarbij iemand zich los voelt van bepaalde aspecten van het dagelijks functioneren, zoals het eigen lichaam, het zelfgevoel of de omringende wereld
  • Compartementalisatie. Een gebrek aan integratie tussen verschillende mentale systemen zoals geheugen en identiteitsbesef.
24
Q

fantasy proneness

A

Een karaktertrek die eigenschappen omvat als een sterke verbeeldingskracht, veel dagdromen en fantaseren en openstaan voor nieuwe ervaringen. Dissociatieve symptomen zou het gevolg zijn van fantasy proneness