Deel 6 Flashcards
Operante
conditionering en
verslaving.
De als positief en opwindend ervaren gevolgen van gedrag leiden tot de impuls om dit gedrag te herhalen. Verslavingsgedrag wordt positief bekrachtigd
Spanningsreductie hypothese
Volgens deze hypothese drinken alcoholisten vanwege het belonende effect van een spanningsreductie. Er is sprake van negatieve bekrachtiging, een aversieve prikkel (spanning en stress) wordt weggenomen of verminderd. Het positieve gevolg van het drinken leidt ertoe, wet van effect, dat drinken toeneemt. = geen empirisch bewijs
Cognitieve determinanten voor verslaving
Cognitieve psychologen herformuleerden de spanningsreductiehypothese in termen van perceived self-efficacy: het vertrouwen dat iemand heeft om succesvol te handelen in een potentieel stressvolle situatie. De verwachtingen van mensen over de gevolgen van hun gedrag zouden betere voorspellers zijn van hun gedrag dan de werkelijke gevolgen van hun handelen. Het zouden ook de specifieke verwachtingen van de drinker zijn die bepalen of er wel of geen spanningsreductie optreedt na alcoholgebruik. Volgens de cognitieve wetenschappers zijn verwachtingen over intoxicatie en de effecten daarvan een belangrijker determinant van gedrag dan de intoxicatie zelf. Denken alcohol te drinken = meer effect dan daadwerkelijk drinken
Aandachtsbias bij verslaving
Mensen die een middel vaak gebruiken, blijken een aandachtsbias te ontwikkelen voor prikkels die naar dat middel verwijzen. Dit wordt bv gemeten met de Stroop- taak of de dot-probe taak. Cliënten die tijdens behandeling een sterke toename in attentiebias lieten zien, bleken een grotere kans te hebben om weer terug te vallen.
Impliciete associaties verslaving
Er wordt veel onderzoek gedaan naar impliciete associaties die mensen hebben bij middelen, waarbij reactietijdtaken als de Impliciete Associatie Test gebruikt worden. Hieruit blijkt dat zware drinkers alcohol associëren met opwinding en toenadering. Dergelijke automatische associaties leveren een unieke bijdrage aan de voorspelling van drinkgedrag, vooral bij individuen met relatief zwakke executieve functies. Positieve associaties kunnen ook beïnvloed worden. Wanneer consequent iets negatiefs gekoppeld wordt aan de drank en de drank consequent gekoppeld wordt aan het inhouden van een reactie, worden de associaties negatiever.
Toenaderingsneiging
Een actietendens in termen van de emotietheorie. Met een taak waarin je poppetjes naar plaatjes van middelen toe moet bewegen en van andere plaatjes af, is voor diverse middelen gevonden dat mensen die een middel vaker gebruiken en er meer
problemen mee ervaren, het makkelijker vinden om naar het middel toe te bewegen.
Sociale context en verslaving
Verslavingsgedrag vindt vooral in het begin in een sociale context plaats. Het middelengebruik van anderen vormt vaak een impliciete norm, die het eigen gedrag beïnvloedt. De sociale omgeving in de adolescentie en jongvolwassen leeftijd zorgt vaak voor druk om middelen te gebruiken, terwijl er op latere leeftijd vaak juist een druk is om te minderen of te stoppen, omdat het niet samengaat met rollen of gezin
Medicamenteuze
behandeling
verslaving
Er zijn diverse effectieve medicamenteuze behandelmogelijkheden, vooral ter ondersteuning van een psychologische interventie. Het gaat dan om diverse middelen die de hunkering kunnen verminderen.
Psychologische behandeling verslaving
Bewezen effectieve vormen van psychologische behandeling zijn
* Motiverende gespreksvoering (MGV). Tijdens MGV onderzoekt de therapeut samen met de cliënt de intrinsieke motivatie om te veranderen. Het is een empathische, cliëntgerichte maar wel directieve manier om de ambivalentie van een cliënt te exploreren en te beïnvloeden. MGV is een effectieve behandeling voor alcohol- en drugsgebruik en voor gokken, vooral bij minder ernstige vormen van verslaving. Bij ernstiger wordt het gecombineerd met CGT.
* Cognitieve gedragstherapie (CGT). Is erop gericht de gewoonte van verslaving te veranderen en om vaardigheden aan te leren om met levensproblemen beter om te gaan. Een CGT-behandeling bestaat uit meerdere elementen, waaronder het in kaart brengen van de functie van gebruik, het leren herkennen van risicosituaties, omgaan met hunkering, zelfcontroletraining en sociale vaardigheidstraining.
eHealth verslaving
Online zelfhulpprogramma’s gebaseerd op CGT en zelfcontroleprincipes.
Beïnvloeden impliciete processen
CGT en MGV zijn methoden die meer expliciete cognitieve processen beïnvloeden. Computertrainingen kunnen impliciete processen beïnvloeden zoals b.v de aandachtbias voor een middel.
Somatisch-
symptoomstoornis
Ten minste zes maanden klachten. Niet de lichamelijke klachten zelf vormen het onderscheidende kenmerk van veel mensen met deze stoornis, maar eerder de manier waarop zij deze klachten ervaren en tonen.
* Lichamelijke klachten die de betrokkene beperken.
* Extreme gedachten, gevoelens of gedragingen die samenhangen met de lichamelijke klachten of de zorgen hierover, zoals: aanhoudende disproportionele ideeën over de ernst van de klachten, extreme, aanhoudende ongerustheid, extreem veel tijd en energie besteden aan de klachten of zorgen.
* Het hebben van klachten is er continu, hoewel de klachten kunnen wisselen.
Ziekteangststoornis
Voorheen hypochondrie
* Preoccupatie met het hebben of krijgen van een ernstige ziekte (minimaal 6 mnd)
* Er zijn geen of slechts milde lichamelijke klachten. Als sprake is van een somatische aandoening of aanleg hiervoor, is de preoccupatie buitenproportioneel.
* Veel angst en zorg over de eigen gezondheid.
* Extreem gericht zijn op de controle van de gezondheid of op het vermijden van ziekenhuizen en dergelijke.
Conversiestoornis
Ook wel functioneel-neurologische symptoomstoornis genoemd. We spreken van een conversiestoornis wanneer er veranderingen optreden in de willekeurige motorische of sensorische functies die niet het gevolg zijn van een neurologische of andere somatische aandoening. Het veroorzaakt ofwel veel lijdensdruk ofwel veel beperkingen in het sociaal of beroepsmatig functioneren. Als de stoornis korter bestaat dan zes maanden, wordt dit gespecificeerd als een acute episode.
Psychische factoren
die somatische
aandoeningen
beïnvloeden
Een somatische aandoening (dus geen psychische stoornis) die negatief wordt beïnvloed door psychische factoren. Dat kan op verschillende manieren voordoen:
1. De psychische factoren hebben het ziektebeloop beïnvloed.
2. De psychische factoren hebben invloed op de behandeling van de aandoening.
3. De psychische factoren leiden tot extra gezondheidsrisico’s.
4. De psychische factoren hebben invloed op andere lichaamsfuncties waardoor symptomen ontstaan of erger worden.
De actuele ernst wordt gespecificeerd van ‘licht’ (vergroot somatisch risico b.v. therapieontrouw) tot ‘zeer ernstig’ (b.v. negeren symptomen hartinfarct).