Set 11 Flashcards

1
Q
  1. Het getal 2600 in relatie tot cloud height wordt in de radiotelefonie uitgesproken als:
    A. Two thousand six hundred.
    B. Two thousand six zero zero.
    C. two six zero zero.
    D. Twenty-six hundred.
A

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q
  1. Uw vliegtuig is uitgerust met een transponder welke hoogte informatie kan geven. Wanneer
    de verkeersleider u vraagt: ‘advice transponder capability’ is het juiste antwoord:
    A. Het merk van de transponder (b.v. transponder King).
    B. Transponder Alpha.
    C. Transponder Bravo.
    D. Transponder Charlie
A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q
  1. De verkeersleider zegt: ‘PH-ABC stop squawk’. Daarmee draagt hij PH-ABC op:
    A. Radiostilte te houden.
    B. De transponder mode Charlie uit te schakelen.
    C. De transponder werking tijdelijk te onderbreken
    D. De transponder werking te stoppen
A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q
  1. De aard van de noodsituatie komt in een noodbericht zo mogelijk direct:
    A. Voor de roepnaam van het vliegtuig in nood.
    B. Na de roepnaam van het vliegtuig in nood.
    C. Voor de voornemens van de gezagvoerder.
    D. B en C zijn juist.
A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q
  1. Welke zijn de dichtst bij 121.5 Mhz gelegen frequenties die mogen worden toegewezen aan
    een radiostation?
    A. 121.3 en 121.7 MHz.
    B. 121.4 en 121.6 MHz.
    C. 121.45 en 121.55 Mhz.
    D. 121.475 en 121.525 Mhz.
A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q
  1. Uw vliegtuig is uitgerust met een transponder welke hoogte informatie kan geven. Als een
    verkeersleider u vraagt: ‘advice transponder capability’, is het juiste antwoord:
    A. Het merk (bijv. Westinghouse) van de transponder.
    B. Transponder Alpha
    C. Mode Charlie
    D. Transponder Charlie
A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q
  1. Een VDF werkt in de:
    A. LF-band.
    B. VLF-band.
    C. VHF-band
    D. UHF-band
A

C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q
  1. De vlieger mag een verkorte roepnaam gebruiken mits:
    A. Een goede radio verbinding tot stand is gebracht en de verkeersleider het initiatief heeft
    genomen.
    B. Verwarring met andere radio roepnamen onwaarschijnlijk is en de verkeersleider het
    initiatief heeft genomen.
    C. Een goede radioverbinding tot stand is gebracht en verwarring met andere radioroepnamen
    onwaarschijnlijk is.
    D. A, B en C.
A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q
  1. De VHF-band loopt van/tot
    A. 300 - 3000 Mhz (1 - 0.1 m),
    B. 30 - 300 Mhz (10 - 1 m),
    C. 300 - 3000 Mhz (10 - 1 m),
    D. 30 - 300 Mhz (1 - 0.1 m).
A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q
  1. Bij het passeren van een verplicht meldingspunt krijgt u geen contact met de verkeersleiding.
    Uw boordapparatuur blijkt in orde. U:
    A. Stelt code 7600 op de transponder in,
    B. Wacht tot u wordt opgeroepen,
    C. Zoekt contact met een ander luchtvaartuig en verzoekt dit voor u to relayeren,
    D. A en C.
A

C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q
  1. In de radiotelefonie worden tijden gegeven in:
    A. Uren en minuten UTC,
    B. Uren, minuten en seconden UTC,
    C. Minuten na het hele uur UTC indien er geen misversand over het uur kan bestaan,
    D. A en C zijn juist.
A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q
  1. Uw vliegtuig is uitgerust met een transponder welke hoogte-informatie kan geven. Als een
    verkeersleider u vraagt: ‘Advice transponder capability’, is het juiste antwoord:
    A. Mode Alfa en Charlie.
    B. Transponder Alfa en Charlie.
    C. Mode Charlie.
    D. Transponder Charlie.
A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q
  1. U bent geland op baan 24 en wilt terug taxien via deze baan. De juiste uitdrukking hiervoor is:
    A. Request to taxi via runway 06,
    B. Request taxiclearance via runway 24,
    C. Request backtrack runway 24,
    D. Request backtrack runway 06.
A

C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q
  1. Alle getallen dienen cijfer voor cijfer te worden uitgesproken. Dit geldt niet voor de getallen
    die:
    A. Uitsluitend hele tien-, honderd- en duizendtallen bevatten.
    B. Uitsluitend hele honderd- en duizendtallen bevatten.
    C. Als a, en betrekking hebben op zicht en hoogte.
    D. Als b, en betrekking hebben op wolkenhoogte en zichtbare baanlengte.
A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q
  1. De relatie tussen snelheid (V), golflengte (G) en frequentie (F) bij electromagnetische golven,
    uitgedrukt in een formule is:
    A. F = V x G
    B. F = 1,2 x 2 (V x G)
    C. F = V : G
    D. F = G : V
A

C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q
  1. Een vliegtuig krijgt een en-route klaring, moet die worden teruggelezen?
    A. Ja, behalve als de ATC geen enkele klaring teruggelezen wil hebben
    B. Ja, behalve als het een SID is want die is bekend
    C. Nee, klaringen hoeven niet teruggelezen te worden tenzij daarom gevraagd wordt
    D. Nee, pas als de route is bereikt.
A

A

15
Q
  1. Een meteorologisch waarschuwingsrapport (in verstaanbare taal) betreffende bepaalde
    weersverschijnselen onderweg die de veiligheid kunnen beïnvloeden van vliegtuigoperaties
    is een:
    A. AIRMET.
    B. SPECIAL.
    C. SIGMET
    D. SPECI.
A

C

16
Q
  1. Bij het verzenden van een distress message (noodbericht) client zo mogelijk:
    A. ‘MAYDAY MAYDAY MAYDAY’ te worden gevolgd door de roepnaam van het opgeroepen
    station en de roepnaam van het luchtvaartig dat het bericht uitzendt.
    B. De roepnaam van het opgeroepen station direct na de eigen roepnaam komen.
    C. De roepnaam van het in nood verkerende Iuchtvaartuig te worden gevolgd door drie maal
    ‘MAYDAY’.
    D. De noodfrequentie te worden gebruikt.
A

A

17
Q
  1. De reikwijdte van een bodemgolf wordt ondermeer bepaald door:
    A. De frequentie.
    B. De gevoeligheid van de ontvanger.
    C. De geleidbaarheid van het aardoppervlak en het zendervermogen.
    D. A, B en C zijn juist.
A

D

18
Q
  1. Wanneer wordt een SIGMET uitgegeven?
    A. bij (verscholen) onweersbuien, groot aantal onweersbuien, onweersbuien in de vorm van
    een buienlijn, grote turbulentie, zware ijsaanzetting, onderkoelde regen
    B. bij (verscholen) onweersbuien, groot aantal onweersbuien, onweersbuien in de vorm van
    een buienlijn, grote turbulentie, hevige sneeuwval, onderkoelde regen
    C. bij (verscholen) onweersbuien, groot aantal onweersbuien, onweersbuien in de vorm van
    een buienlijn, grote turbulentie, zware ijsaanzetting, windsheer
    D. bij (verscholen) onweersbuien, groot aantal onweersbuien, onweersbuien in de vorm van
    een buienlijn, zware turbulentie
A

A

19
Q
  1. Waardoor wordt de kwaliteit van een VHF verbinding het meest beïnvloed?
    A. door de bodemgesteldheid
    B. door de ionisatielagen
    C. hoogte van het vliegtuig en elevatie van het terrein
    D. electrische ontladingen in onweersbuien
A

C

20
Q
  1. Waarmee sluit u een klaring af:
    A. roger
    B. OK
    C. wilco
    D. CalI Sign
A

D

21
Q
  1. Wat is de fraseologie om to bevestigen dat u de opdracht heeft begrepen en zult uitvoeren?
    A. OK
    B. roger
    C. wilI act
    D. wilco
A

D

22
Q
  1. Wat is de roepnaam van het ACC in plaats )00( waar men geen radar heeft?
    A. XXX Control
    B. XXX Radar
    C. XXX Tower
    D. XXX Radio
A

A

23
Q
  1. Uw vliegomstandigheden zijn CAVOK. De verkeersleider vraagt u Report Flight Conditions,
    wat antwoordt u?
    A. IMC
    B. VMC
    C. VFR of IFR
    D. U geeft windrichting, snelheid en temperatuur op uw vlieghoogte door.
A

B