Samenvatting Flashcards

1
Q

Het is van belang om het verschil tussen het ouder worden van de populatie
te onderscheiden van het individueel ouder worden. Waarnaar refereert het individueel ouder worden?

A

Naar het biologisch veranderen van het lichaam > Vooral in de cellen, weefsels en organen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waardoor wordt ouder worden in de populatie gekarakteriseerd?

A

Door de verandering in de verdeeldheid van het leven. Denk hierbij aan vergrijzing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Mensen worden steeds ouder door verbeteringen in de algemene gezondheid van de bevolking. Waardoor komt dit? (4)

A

o Beter drinkwater
o Betere riolering
o Betere werk- en leef omstandigheden.
o Betere gezondheidszorg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Er zijn 3 inzichten in het ouder worden.

A
  1. ‘wear and tear’.
  2. Theorieën over adapteren aan leeftijd.
  3. ‘disposable soma theorie’.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat wordt er bedoeld met wear and tear?

A

Net zoals machines wordt ook de mens met de jaren minder effectief.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn 3 Theorieën over adapteren aan leeftijd?

A
  1. Ouder worden werkt hetzelfde als opgroeien.
  2. Er is een erfelijk component wat de levensduur beïnvloed.
  3. Ook zijn er meerdere genen geïdentificeerd die hetzelfde doen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waardoor wordt veroudering veroorzaakt?

A

door een verlies van het vermogen om cellulaire componenten te repareren. Dit zijn chromosomale afwijkingen die aan het verouderingsproces ten grondslag kunnen liggen.

Er is een correlatie tussen levensduur en het vermogen van het lichaam om DNA te repareren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke 3 drie soorten mutaties in DNA zijn mogelijk?

A
  1. Punt mutaties = een DNA paar is veranderd.
  2. Deletie mutatie = een DNA paar is verwijderd.
  3. Insertie mutatie = een DNA paar veranderd van plek op het gen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is DNA schade precies?

A

DNA schade zijn chemische veranderingen in DNA die de polynucleotide volgorde niet veranderd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

De mitochondrie is ‘the power house of the cell’. Wat doet hij verder (3)?

A

o Produceert APT = energie die het lichaam nodig heeft.
o Onderhoudt de homeostase in de cel
o Speelt een rol bij apoptose.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Cellulair ouder worden kan worden verdeeld in twee categorieën. Welke zijn dit?

A
  1. Cellen die zich wel kunnen vernieuwen = pre-mitotisch
  2. Cellen die zich niet kunnen vernieuwen = post-mitotisch
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoeveel procent van de ouderen heeft de eigen dentitie nog?

A

66%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waardoor slijten gebitselementen en waartoe leidt het?

A

De elementen slijten af door gebruik
Dit leidt tot verkleuring en vormverandering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Veranderingen in de pulpa komen vaker voor met ouderdom. Wat zie je vaak?

A

De pulpa wordt kleiner, meer tertiair dentine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is het effect van recessie van de gingiva?

A

Wortelcariës, gevoeligheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat gebeurt er met de gebitselementen en de orale mucose naarmate iemand ouder wordt? (3)

A
  1. Gebitselementen slijten door gebruik
  2. Pulpa wordt kleiner
  3. Recessie gingiva
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Waarvoor kan de afname in de speekselafvoer zorgen?

A

voor meer plaqueaccumulatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat heeft invloed op de speekselvloed?

A

Gebruik medicatie die hierop invloed hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Waarvoor zorgt speeksel? (2)

A
  1. Zorgt voor dat de mond vochtig gehouden wordt, beschermt demucosa en helpt mee met het herstel van de zachte weefsels.
  2. Buffering
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Naarmate men ouder wordt, veranderd de afweer. Wat zijn de grootste veroorzakers van ziekten in de geriatrie?

A

Infectieziekten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Het immuunsysteem kan worden verdeeld in twee delen.
1. Niet-specifiek
2. Specifiek

Wat is hiervan het doel?

A

Het doel van beide is het elimineren van een lichaamsvreemde cel/pathogenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Het ouder worden heeft ook invloed op het geheugen en het vermogen om nieuwe dingen te leren. Waarvan kan dit een gevolg zijn?

A

o Dit kan als gevolg zijn van verlies van gehoor en zicht (blind en doof)
o Ouderen met dementie hebben hier nog meer moeite mee.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Communicatie is het proces van het overbrengen, opvangen en verwerken
van informatie. Op welke twee wijzen kan dit?

A

Kan zowel non-verbaal als verbaal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is van belang bij de ontvanger bij communicatie?

A

De ‘ontvanger’ moet het vermogen hebben om verbale en non-verbalebcommunicatie op te vangen.

(slecht horend, slecht ziend?)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat is het doel van juiste communicatie?

A

De ontvanger begrijpt het bericht zoals de zender het heeft bedoeld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat kan er allemaal fout gaan in de communcatie? (2 + 6 voorbeelden van ruis)

A
  1. Ontvanger begrijpt het verkeerd
  2. Er is sprake van ruis.
    - Ruis is alles wat een belemmering kan vormen tussen zender en ontvanger.
    - Beperking (doof)
    - Ontvanger is afgeleid door stress
    - Zender is onduidelijk.
    - Ontvanger is niet bekend met dialecten of jargon
    - Kan ook in de omgeving zitten, bijvoorbeeld harde muziek.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Hoe kan je ervoor zorgen dat informatie van het korte- naar het lange termijngeheugen gaat?

A

vaak herhalen of actief verwerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat gaat minder effectief bij het opslaan van informatie van ouderen?

A

Ouder worden heeft weinig impact op de ‘opslagruimte’ in het korte
termijngeheugen maar het verwerken van de informatie gaat minder effectief.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Hoe kan er gecompenseerd worden voor vermindering van gehoor en zicht? (7)

A
  1. Gebruik van dikgedrukte en grote opdruk bij geschreven materiaal.
  2. Gebruik van kleuren die in contrast staan met elkaar.
  3. Tegenover de patiënt staan en oogcontact houden.
  4. Iets dichterbij de patiënt staan.
    - Niet te dichtbij, evenals aanraking.
  5. Iets langzamer en duidelijker communiceren maar niet te overdreven. (tenzij nodig)
  6. Zorg voor een rustige omgeving.
  7. Probeer geen barrières tussen de patiënt te hebben (denk aan bureau ect.)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Normaal’ ouder worden maakt de mens niet meer vergeetachtig of niet in staat om te leren. Waar wordt het geheugen wel gevoelig voor?

A

Het geheugen wordt wel meer gevoelig voor overbelasting door prikkels.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Oudere patiënten kunnen wel nieuwe gewoontes aanleren, maar er moet wel
met een paar dingen rekening gehouden worden. Welke 4 dingen zijn dit?

A
  1. Bevindingen van onderzoeken uitleggen in een rustige setting zonder achtergrond muziek.
    - Achtergrondmuziek kan als een ruis werken voor patiënten.
  2. Zorg voor een gestructureerd gesprek en een uitleg die chronologischklopt.
    - Zo heeft de patiënt voldoende duidelijkheid tijdens d behandeling(en).
  3. Neem de tijd om te luisteren naar vragen of klachten.
  4. Geef niet te veel informatie in één keer
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat zijn 5 symptomen van dementie?

A

o Geheugenverlies
o Moeite met het uitvoeren van dagelijkse taken.
o Moeite met taalbeheersing.
o Verwarring in tijd en plaats
o Snelle verandering in gevoel of gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Verbale communicatiestoornissen geassocieerd met dementie (4)

A
  • Anomie = problemen bij het vinden van de juiste woorden.
  • Agnosie = verlies om het vermogen om objecten, mensen, geuren of vormen
    te herkennen
  • Geheugenverlies = gebeurtenissen niet meer herinneren
  • Afasie = vermogen om te praten kwijt raken.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat zijn orale aandoeningen die vaker voorkomen bij mensen met dementie? (10)

A
  • Snellere uitval van elementen.
  • Snellere ontwikkeling van cariës.
  • Snellere ontwikkeling van gingivitis.
  • Snellere plaqueaccumulatie.
  • Niet goed passende, vieze protheses.
  • Protheses die niet gedragen worden.
  • Moeite met wennen aan een nieuwe prothese.
  • Laesies aan de weke delen.
  • Xerostomie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat zijn risicofactoren voor slechte mondhygiëne bij oudere patiënten met
psychologische aandoeningen (6)?

A
  • Specifieke diagnosis.
  • Ernst en duur van de aandoening.
  • Ernst van de mentale en functionele beperkingen.
  • Medicatie gebruik.
  • Geassocieerde aandoeningen.
  • Hulp en kennis van de zorgverleners.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat zijn doelen voor de behandeling van oudere patiënten met psychologische
aandoeningen? (5)

A
  • Behandelen van bestaande aandoeningen in de mond.
  • Preventie van andere aandoeningen.
  • Preventie van erger worden bestaande aandoeningen.
  • Herstellen van de orale functie.
  • Helpen bij routine creëren in de mondzorg.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Voor welke slechte mogelijkheid kan een prothese zorgen?

A

Dat er meer mogelijkheid is voor de kolonisatie van bacteriën en schimmels in de mond zijn.

38
Q

Om plaque gerelateerde aandoeningen tegen te gaan is plaqueverwijdering noodzakelijk. Op welke manieren kan dit? (2)

A

o Mechanisch = tandenborstel, ragers, floss, stokers
o Chemisch = bijvoorbeeld met chloorhexidine.
- Wordt niet op lange tijd geadviseerd door vervelende bijwerkingen.

39
Q

Wat kunnen bijwerkingen van chloorhexidine zijn? (2)

A
  1. Smaakveranderingen.
  2. Zwarte/bruine aanslag op de elementen.
40
Q

Hoe kan een prothese gereinigd worden? (4)

A
  1. Uitneembare prothese vergroten de kans op candida.
  2. Moet dan ook na elke maaltijd worden schoongemaakt.
  3. Het schoonmaken van de prothese bij edentate patiënten verminderd niet het
    aantal micro-organismen in de mond.
  4. De mucosa kan worden schoongemaakt met een gaasje
41
Q

Welke medicatie heeft invloed op de speekselvloed? (4)

A

o Diuretica
o Cholesterolverlagers
o Antipsychotica
o Antihypertensiva

42
Q

Het gevoel van een brandende mond gaat vaak samen met xerostomie. Waardoor kan het nog meer komen?

A

Door een ijzer te kort

43
Q

Waar kan de mate van kwetsbaarheid nog meer vanaf hangen?

A

Van de omgeving waar iemand leeft

44
Q

Wat is het verschil tussen populatie veroudering en individuele veroudering?

A

Individuele veroudering gaat over biologische verandering zoals celschade, weefsel en organen

Bij populatieverandering gaat het over veranderingen in leeftijdsstructuur van bepaalde groepen. Bijvoorbeeld proporties oudere en jongere mensen. Vergrijzing

45
Q

Welke omstandigheden hebben ervoor gezorgd dat leeftijdspiramide veranderde?

A

Schoon water, riolering, verbeterde leef- en werkomstandigheden, medicatie

Vrije radicalen

46
Q

Tanden kunnen eigenlijk het hele leven meegaan. Welke onderdelen van het lichaam worden aanzienlijk minder?

A

Spiermassa, neuronen, botweefsel, cellen

47
Q

Waarom is de tandheelkunde uniek?

A

Omdat tanden vervangen kunnen worden door protheses. De mond blijft dan nog heel functioneel. Over elders in het lichaam kan er niet zo gesproken worden

48
Q

De gerontologie zal uitdagingen ondervinden op het gebied van populatieveroudering. Hieronder valt systemische veroudering. Wat zijn hiervan voorbeelden (2)

A
  1. Dichtheid van het bot
  2. Verandering immuunsysteem

Meest belangrijke ziekte: hartziekten

49
Q

Wat is veroudering eigenlijk?

A

Progressieve vermindering van functies.
Resulteert in verlies van aanpassingsvermogen en toename van risico’s op leeftijd gerelateerde ziekten

50
Q

Wat zijn de meest voorkomende chronische ziekten? (7)

A
  1. Hypertensie
  2. Artritis
  3. Gewrichtsproblemen
  4. Hartziekten
  5. Kanker
  6. DM
  7. Coronale hart ziekten
51
Q

Wat zijn chronische beperkingen in het lichaam? (5)

A
  1. Horen
  2. Zien/zicht
  3. Tandverlies
  4. Fysieke problemen
  5. (ex)roker, (ex)drinker
52
Q

Welke vlakken zijn het meest aangedaan bij wortel cariës?

A

Buccaal en interproximaal/dentaal

53
Q

Waarom kan een vitaliteitstest van de pulpa negatief zijn terwijl het toch vitaal is?

A

Omdat de pulpakamer bij ouderen verkleind is door sclerose/tertiair dentine. Prikkel komt niet door

54
Q

Ouderen hebben vaak restauraties die kwalitatief niet heel goed zijn. Wat is hiervan het effect?

A

Plaque accumulatie, met alle gevolgen van dien

55
Q

Wat verzamelen protheses in de mond?

A

kolonisatie van bacteriën en gisten

56
Q

Waarvoor kan de speekselflow afnemen?

A

Gebruik van medicatie of ziekten die hiervoor zorgen

57
Q

Vanuit de mondholte kunnen bacteriën zich verspreiden door het lichaam. Hoe wordt dit genoemd en wat kan dit met zich meebrengen?

A

Bacteriemie; systemische ziekten > sommige mensen hebben geen goede immuunsysteem en kunnen hier erg ziek van worden

Slechte mondgezondheid zorgt voor toename van overleiden bij ouderen

58
Q

Wordt bij sondevoeding de microflora beter of pathogeen?

A

Pathogeen

59
Q

Wat is de kritische pH?

A

5,5 > bij dentine 6

60
Q

Wat kan helpen bij een droge mond? (4)

A
  • Pilocarpine
  • Kauwen op suikervrije kauwgom/snoepjes
  • Vochtig houden van slijvliezen voor bijvoorbeeld preparaten
  • Voldoende drinken
61
Q

Hoe kan kanker in de mond voorkomen worden?

A

Door geen alcohol te drinken en niet te roken

62
Q

Wat kunnen barrières zijn in preventieve zorg bij ouderen? (4)

A
  1. Niet begrijpen van het belang van preventie
  2. Onvoldoende meewerken
  3. Achteruitgang bij het kunnen verzorgen van de mond
  4. Kosten zorg/middelen
63
Q

Er zijn een aantal primaire dimensies die de behandelingsplanning in de weg kunnen staan bij de groep 65+ers. Wat kan dit zijn?

A

Heeft te maken met ASA-score en de mentale status. Bij ASA 1 = dit helder. Bij ASA 2= iemand bijvoorbeeld vergeetachtig en heeft iemand moeite met volgen van of geschreven instructies. vanaf ASA 3 = er een verwarde status of bij 4 zelf niet-reactief en onmogelijk in meewerking

64
Q

Een goede ‘tand’ IQ helpt enorm bij het plannen. Waar kan je tegenaan lopen bij ouderen? (4)

A
  • Weinig begrip van eigen meningen
  • Verminderde medewerking
  • Afspraken vergeten en inactiviteit
  • Effectief deelnemen aan eigen orale gezondheid

Soms is de beste behandeling > geen behandeling

65
Q

De ADA-code of ethics beschrijft 5 principes. Welke zijn dit?

A
  1. Autonomie
  2. niet-schadelijkheid: do no harm
  3. Weldadigheid: aangenaam
  4. rechtvaardigheid
  5. waarheidsgetrouw: duidelijkheid over risico’s en voordelen

Evidence based

66
Q

Wat is veroudering?

A

Het is progressief, vermindering/afname van functies met ziekte als gevolg en daarna de dood

67
Q

Welke psychologische stoornissen zijn er?

A
  1. Depressieve stoornissen
  2. Angststoornissen
  3. Eetstoornissen
  4. Verslavingen en afhankelijkheid
  5. Psychotische stoornissen
68
Q

Wat wijkt er af bij depressieve stoornissen in vergelijking met normale depressieve klachten?

A

De ernst en duur

69
Q

Hoe kan klinische depressie worden omschreven?

A

Voor ten minste twee weken een depressieve stemming of verlies van interesse in plezierige activiteiten

70
Q

Wat zijn 6 symptomen van klinische depressie?

A
  1. Significante gewichtsverandering
  2. Insomnia/ hypersomnia
  3. Vermoeidheid
  4. Zich waardeloos voelen/ schuldgevoelens
  5. Verlies van concentratie/ besluiteloosheid
  6. Denken aan de dood/suïcide
71
Q

Wanneer spreek je van een Dysthyme stoornis?

Wat zijn hiervan symptomen? (6)

A
  • als iemand voor ten minste twee jaar een depressieve stemming heeft
  1. Geen trek/ overeten
  2. Insomnia/ hypersomnia
  3. Vermoeidheid
  4. Laag gevoel van eigenwaarde
  5. Verlies van concentratie/ besluiteloosheid
  6. Zich hopeloos voelen
72
Q

Wanneer spreek je van bipolaire stoornissen? (I=hyper en II=hypo)

A

Afwisseling van 1 of meer manische en depressieve episode

= Heen en weer tussenstemmingen: extreem somber, extreem opgewekt

73
Q

Waardoor kenmerkt een (hypo)manie zich? (7)

A
  1. Zelfverzekerd (grandiositeit)
  2. Impulsiviteit (bijv. ondoordachte aankopen)
  3. Euforie
  4. Meer energie en/of minder slapen
  5. Snel praten
  6. Hyperseksualiteit
  7. Makkelijk geïrriteerd
74
Q

Bij hoeveel van de kenmerken spreek je van een depressie?

A

Bij 5 of meer

75
Q

Depressieve stoornissen hebben invloed op de mondgezondheid. Zo is tandderf en verlies een voorbeeld. Waardoor kan dit komen? (4)

A
  1. Verslechterde eetgewoonten
  2. Verminderde zelfzorg (met name depressie)
  3. Medicijnen zoals antidepressiva (tricyclische) leiden tot xerostomia
    → risicofactoren voor cariës en erosie of (SSRI’s) bruxisme
  4. Roken om met problemen om te gaan
76
Q

Welke gevolgen hebben depressieve stoornissen voor mondzorgkundige behandeling? (3)

A
  1. Beperkte aandacht- en concentratiespanne (instructie/adviezen)
  2. Let op beslissingen onder invloed van veranderde stemming (verzoek voor bijvoorbeeld uitgebreide behandelingen)
  3. Kwetsbaarheid voor ontwikkelen angst
77
Q

Hoe merk je in de algemene tandartspraktijk dat de samenleving ‘vergrijst’?

A

Door het tegenkomen van gemutileerde gebitten bij ouderen (baby-boomers)
Enorme vooruitgang tandheelkunde na WO II

78
Q

Noem 3 fysiologische gezondheidsveranderingen die ontstaan bij het ouder worden.

A

Achteruitgang van:
- Gehoor, zicht
- Motoriek (spiermassa)
- Geheugen minder

darmwerking trager
verminderde nierfunctie
verminderde cognitie
verminderde spiermassa
huid wordt dunner
slechter zien/ horen
CZS: minder receptoren & isolatielaag om neuronen dunner
balans, vallen, incontinentie

79
Q

Noem 1 voordeel van het maken van een volledige prothese bij ouderen en noem ook een nadeel

A
  1. mondfuncties herstellen 2. problematiek door verkeerde reinniging of pasvorm.Na verloop van tijd te ruim door slinken kaak
80
Q

Wat is de rol van de mondhygiënist in de ‘richtlijn Mondverzorging voor Zorgafhankelijke cliënten in verpleeghuizen’?

A

De ondersteuning van verpleegkundigen en verzorgenden bij het bieden van goede mondzorg
en de behandeling (reinigen, inspectie, fluoridelak etc.)

81
Q

Welke adviezen kan je geven om klachten van een droge mond te verminderen, als cliënten een droge mond hebben?

A

Er zijn meerdere middelen voor:
1. Gel aanbrengen op tong(nacht)/spray(overdag)
2. xylimelts
3. kauwen op suikervrije kauwgom/snoepjes
4. pilocarpine
5. tandpasta met hoge dosering fluoride kan ook het droge gevoel verzachten
6. voldoende water drinken: vaak slokje

82
Q

Een slechte mondgezondheid kan bijdragen aan kwetsbaarheid (frailty): hoe dan? (noem bijv een model) en leg kort uit

A

Model Kirkwood:

Gaat over leeftijd gerelateerde kwetsbaarheid, beperking en ziekte.
Inflammatie speelt hierbij een hele grote rol. Bij ontsteking in de mond, reageert het lichaam hierop met ontstekingsmediatoren CRP en IL-6 > weefselschade.
Moleculaire schade door omgeving, stress of slechte voeding kan zorgen voor celschade. Dit zorgt op zijn beurt weer voor het wear and tear effect

Celschade is bij het ouder worden een fysiologisch beloop, echter als er ontstekingen zijn in de mond verloopt dit proces snelleer

83
Q

Dementie is een bedreiging voor de mondgezondheid. Waarom?

A

ADL neemt af. Hierbij ook de verzorging van de mond met alle gevolgen van dien.

84
Q

Noem 2 zaken/ problemen waar je als behandelaar mee te maken kunt krijgen, wanneer je een cliënt met ASS wilt gaan behandelen.

A
  • prikkels komen anders binnen
  • slecht inleven in ander
  • moeite met plannen en ordenen
  • alleen details zien en niet het grote geheel
85
Q

Waarom hebben mensen met een eetstoornis meer kans op verlies van gebitselementen als gevolg van erosie?

A

Omdat het voor kan komen dat men braakt. Tevens wordt er meer zure voeding/dranken geconsumeerd: fruit, sportdrank

86
Q

Noem 5 dingen die je kan doen om de behandeling aangenamer te maken voor een persoon met een angststoornis.

A
  1. Doe wat je zegt
  2. Stopteken
  3. Voortdurend uitleg geven over de behandeling
  4. Goed verdoven
  5. Behandeling opdelen in stukjes
87
Q

Stel dat een cliënt niet stil kan liggen in de stoel. Zijn er voorwaarden verbonden aan fixatie?

A

Als de patiënt hier toestemming tot geeft. Kan of doet de patiënt dit niet? Dan geldt: Het mag niet/nee, tenzij het niet anders kan doordat er ernstige gevaren zijn voor de patiënt zelf of de omgeving

88
Q

Bij het uitvoeren van welke tandheelkundige behandelingen moet een behandelaar rekening houden met een verhoogde bloedingsneiging van de gingiva, als gevolg van anti-stollingmedicatie?

A

Bijvoorbeeld met de subgingivale gebitsreiniging: scaling, rootplaning, curretage

89
Q

Geef de 4 processen, die betrokken zijn bij farmacokinetiek weer en geef kort aan wat met elk van deze processen bedoeld wordt.

A
  1. Absorptie: hoe komt het binnen (huid, neus, mond etc.)
  2. Distributie: waar gaat het naartoe? Dit is afhankelijk grootte of het hydrofiel/lipofiel is en de pH
  3. Metabolisme: hoe wordt het afgebroken? Dit gebeurt met name in de lever > (Cytochroom P450-enzymsysteem. Maakt het meer hydrofiel
  4. Excretie: hoe gaat het eruit? Faeces (gal), urine (nieren), zweet, tranen > makkelijker als het hydrofiel is
90
Q

Hoeveel geneesmiddelen moet je minimaal gebruiken om te mogen spreken van polyfarmacie?

A

5 of meer

91
Q

Hoe wordt de toedieningsweg van een medicijn genoemd als je deze laat smelten onder de tong?

A

Sublinguaal

92
Q

Geef een korte omschrijving van het begrip ‘anxiolyse’.

A

Het betekent angstreductie. Dit is een lichte sedatie (dus het iets slaperig maken). Hierdoor kan de behandeling eenvoudiger worden uitgevoerd